ECLI:NL:CRVB:2008:BD1579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-119 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verstrekking van de Ness Handmaster als hulpmiddel op basis van de Ziekenfondswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de onderlinge waarborgmaatschappij Stad Holland Zorgverzekeraar U.A. om een Ness Handmaster te verstrekken aan betrokkene, die in 1997 een CVA had opgelopen. De aanvraag voor de Ness Handmaster werd in eerste instantie afgewezen op 2 juni 2003, met als argument dat het apparaat niet als een verstevigde orthese kon worden aangemerkt volgens de Ziekenfondswet (Zfw) en de bijbehorende regelgeving. Betrokkene ging in bezwaar, maar dit werd op 17 mei 2004 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar verklaarde het beroep van betrokkene echter gegrond en oordeelde dat de Ness Handmaster wel degelijk als een verstevigde orthese moest worden beschouwd, wat leidde tot de hoger beroep procedure.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de Ness Handmaster geen verstevigde orthese is in de zin van de relevante regelgeving. De Raad benadrukte dat de Zfw en de daarop gebaseerde regelingen een gesloten systeem van verstrekkingen vormen, waarbij geen aanspraak kan worden gemaakt op andere verstrekkingen dan die in de regelgeving zijn opgenomen. De Raad oordeelde dat het gebruik van de Ness Handmaster niet voldeed aan de eisen van de Zfw, omdat het apparaat niet primair bedoeld is als orthese, maar als hulpmiddel voor elektrostimulatie van spieren. Hierdoor kon de aanvraag voor de verstrekking van de Ness Handmaster niet worden goedgekeurd.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/119 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de onderlinge waarborgmaatschappij Stad Holland Zorgverzekeraar U.A., als rechtsopvolgster van de onderlinge waarborgmaatschappij SR-Zorgverzekeraar U.A., gevestigd te Schiedam (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 25 november 2004, 04/1264 en 04/1739 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellante
Datum uitspraak: 7 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. dr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2007. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.M. van Veen, werkzaam bij appellante. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. Vermaat, C. Zuiderwijk, directeur van Ness Nederland B.V., en S. Hiel, werkzaam als senior klinisch adviseur bij Ness Nederland B.V..
De Raad heeft het onderzoek heropend en daarbij aan appellante enkele vragen voorgelegd. Appellante heeft die vragen schriftelijk beantwoord. Mr. dr. Vermaat heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene, geboren [in] 1973, is in november 1997 getroffen door een CVA in de linker hemisfeer.
1.2. Op 3 april 2003 heeft H. Honing, als revalidatiearts verbonden aan het Westfries Gasthuis te Hoorn, appellante verzocht om betrokkene op grond van het bepaalde bij en krachtens de Ziekenfondswet (hierna: Zfw) een Ness Handmaster te verstrekken.
1.3. Bij besluit van 2 juni 2003 heeft appellante de aanvraag afgewezen.
1.4. Bij besluit van 17 mei 2004 heeft appellante het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 2 juni 2003 ongegrond verklaard. Hieraan ligt primair het standpunt ten grondslag dat de Ness Handmaster geen verstrekking is op grond van de Zfw, omdat deze niet kan worden aangemerkt als een verstevigde orthese in de zin van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling hulpmiddelen 1996 (hierna: Regeling). Subsidiair heeft appellante zich, onder verwijzing naar artikel 2a, eerste lid, van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (hierna: Vb), op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de behandeling met de Ness Handmaster voor betrokkene een aantoonbare verbetering in het functioneren oplevert.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, met bepalingen over griffierecht en proceskosten, het beroep van betrokkene tegen het besluit van 17 mei 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 2 juni 2003 herroepen, en - zelf in de zaak voorziend - bepaald dat appellante betrokkene in aanmerking brengt voor verstrekking van een Ness Handmaster. De voorzieningenrechter heeft allereerst geoordeeld dat de Ness Handmaster moet worden beschouwd als een verstevigde orthese in de zin van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat wel is voldaan aan de vereisten van artikel 2a, eerste lid, van het Vb, gezien het feit dat de revalidatiearts Honing, op basis van het protocol van de Werkgroep CVA Nederland van de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (hierna: WCN-protocol), een langdurige indicatie voor de Ness Handmaster heeft gegeven.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2. Betrokkene heeft de aangevallen uitspraak onderschreven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Zfw hebben verzekerden aanspraak op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging, voor zover met betrekking tot die zorg geen aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Artikel 8, derde lid, van de Zfw bepaalt dat de inhoud en omvang van de aanspraken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld.
4.1.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het Vb omvat de aanspraak op hulpmiddelen die middelen welke in de Regeling als zodanig zijn aangewezen.
4.1.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling omvat de aanspraak op hulpmiddelen de verschaffmg van een te allen tijde adequaat functionerend hulpmiddel, bestaande uit orthesen voor romp, arm, been, voet, hoofd of hals als aangegeven in artikel 11 van de Regeling.
4.1.4. Tot de in artikel 2 eerste lid, onder e, van de Regeling bedoelde middelen behoren ingevolge artikel 11, eerste lid, onder c, van de Regeling verstevigde spalk-, redressie- of correctieapparatuur voor langdurig gebruik, waarbij de versteviging een functioneel onderdeel vormt van de orthese en een therapeutische meerwaarde heeft ten opzichte van een niet verstevigde orthese.
4.2.1. Volgens de vaste rechtspraak van de Raad behelzen de Zfw en de daarop berustende regelingen een gesloten systeem van de ten laste van de ziekenfondsverzekering komende verstrekkingen, in die zin dat in beginsel op geen andere verstrekkingen aanspraak bestaat dan in deze regelgeving is bepaald. Met betrekking tot hulpmiddelen stelt de Raad verder vast dat aan dit gesloten systeem vorm en inhoud is gegeven door het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van het Vb en de daarop berustende Regeling, waarin een limitatieve en nauw omschreven opsomming is gegeven van hulpmiddelen en van de gevallen waarin daarop aanspraak bestaat. Voorts vloeit uit de vaste rechtspraak van de Raad voort dat in de aard van een dergelijk enumeratief en limitatief systeem van aanspraken besloten ligt dat er in beginsel geen ruimte is voor een extensieve interpretatie van de daarin geregelde aanspraken en gevallen.
4.2.2.Uit de toelichting bij de Regeling, evenals uit de toelichting bij de voorloper van de Regeling, de Regeling Hulpmiddelen AWBZ (Stcrt. 1988, 253), blijkt dat de regelgever ten aanzien van orthesen voor romp, arm, been, voet, hoofd of hals, als doel heeft gesteld "ondersteuning bij deficiëntie van lichaamsdelen".
4.2.3. Uit de verstrekte productinformatie van Ness Nederland B.V., en uit de ter zitting door S. Hiel gegeven toelichting, blijkt dat in de Ness Handmaster vijf oppervlakte-elektroden zijn aangebracht waarmee elektrostimulatie plaatsvindt van het zogeheten motorisch punt (de spier- zenuwovergang) van een aantal onderarm-, pols- en handspieren. Deze elektroden zijn in een orthese geïntegreerd om ze in de juiste positie ten opzichte van het motorisch punt te kunnen fixeren. Het met het gebruik van de Ness Handmaster nagestreefde doel is het behoud of herstel van de functie van de motoriek van de onderarm en de hand door het, door middel van elektrostimulatie, tot stand brengen van contractie van de betrokken spieren. De Raad ziet deze informatie ook bevestigd in de door betrokkene overgelegde informatie over de werking van de Ness Handmaster in de Scholingscursus CVA van A.C.H. Geurts en in het WCN-Protocol.
4.2.4. Gelet hierop is de Raad, met appellante, van oordeel dat de Ness Handmaster geen - verstevigde - orthese is in de zin van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling. Het gegeven dat de elektroden door middel van een specifiek daarvoor ontworpen orthese op de juiste plaats worden gehouden, waardoor de Ness Handmaster - als neveneffect - ook verstevigend werkt, doet hieraan niet af. Dit verstevigende effect van de Ness Handmaster is immers geen (behandel)doel op zich, maar dient ervoor om de hand en de onderarm te brengen en te houden in een stand die optimaal is voor spierstimulatie. Dit betekent dat de door betrokkene gevraagde voorziening niet op grond van de Zfw kan worden verstrekt. Of de behandeling met de Ness Handmaster voor betrokkene wel of niet voldoet aan de in artikel 2a van het Vb gestelde eisen, is daarom niet (meer) van belang.
4.3. Het hoger beroep slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd en dat het beroep van betrokkene tegen het besluit van 17 mei 2004 ongegrond moet worden verklaard.
4.4. Voor een proceskostenveroordeling is geen grond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Eikelenboom-Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2008.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) M. Eikelenboom-Renden.
OA