“2.3 Ingevolge voornoemde wettelijke bepalingen is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 8 september 2005 aangevangen op 9 september 2005, zodat 20 oktober 2005 de laatste dag was waarop tijdig een bezwaarschrift kon worden ingediend.
2.4 Eiser stelt zich ten eerste op het standpunt dat zijn toenmalige gemachtigde tegen het besluit van 8 september 2005 reeds op 20 oktober 2005, derhalve tijdig, mondeling bezwaar heeft gemaakt tijdens een telefoongesprek met mw. [naam mw.] van het Uwv.
2.5 De rechtbank volgt eiser hierin niet. Daargelaten de vraag of uit de telefoonnotitie van mw. [naam mw.] wel zou blijken dat telefonisch bezwaar is gemaakt, voldoet het telefonisch bezwaar maken niet aan het uit artikel 6:4, eerste lid, in samenhang met artikel 6:5, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijkende vereiste dat het maken van bezwaar schriftelijk dient te geschieden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de situatie in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2003 (JB 2004, 64) waarnaar eiser verwijst, niet op één lijn kan worden gesteld met de onderhavige situatie, nu in die uitspraak sprake was van loketbezoek door een verzekerde, terwijl het in de onderhavige situatie gaat om een telefoongesprek door de toenmalige juridisch adviseur van appellant, die behoort te weten op welke wijze tegen een besluit van het Uwv bezwaar dient te worden gemaakt.
2.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.7 Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat de toenmalige gemachtigde van eiser aan uitlatingen van mw. [naam mw.] van het Uwv het vertrouwen mocht ontlenen dat het bezwaar tegen de beslissing van 8 september 2005 nog gemaakt kon worden na ontvangst van de terugvorderingsbeslissing.
2.8 Daargelaten de vraag of voornoemde mededeling daadwerkelijk is gedaan, kan het standpunt van eiser hem niet baten, nu de rechtbank in dat geval van oordeel is dat sprake is geweest van een miscommunicatie, als gevolg waarvan bij de toenmalige gemachtigde verwarring is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de toenmalige gemachtigde van eiser echter op de hoogte behoorde te zijn van de manier waarop en de termijn waarbinnen bezwaar dient te worden gemaakt tegen beslissingen van het Uwv. Bovendien bevatte het besluit van het Uwv een juiste rechtsmiddelenclausule. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar doen zijn.
2.9 Verweerder heeft het bezwaar tegen het herzieningsbesluit van 8 september 2005 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard, zodat dit besluit in rechte is komen vast te staan.”