ECLI:NL:CRVB:2008:BD1363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5710 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van gebrek aan relevante beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 augustus 2005. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar per 4 september 2001 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht had geweigerd de uitkering toe te kennen, omdat er geen relevante beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek waren vastgesteld.

Tijdens de zitting op 3 maart 2008 was appellante aanwezig, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. C.L. Schuren. De Raad heeft in zijn motivering verwezen naar de overwegingen van de rechtbank en onderschrijft het oordeel dat de klachten van appellante, die zij in verband bracht met whiplashklachten, niet relevant waren voor de beoordeling van haar recht op een uitkering. De Raad concludeert dat het hoger beroep geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak.

De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M. van der Vos als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe relevante gezichtspunten heeft ingebracht en dat de rechtbank de grieven van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen.

Uitspraak

05/5710 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 augustus 2005, 04/2157 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.G. Geerdink, advocaat te Oldenzaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2008. Appellante is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. C.L. Schuren.
II. MOTIVERING
Voor een uitgebreid overzicht van de feiten en omstandigheden in dit geding van belang verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In de aangevallen uitspraak is de rechtbank op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante per 4 september 2001 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen door haar reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe relevante gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellante afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet slagen. Terecht heeft de rechtbank erop gewezen dat uit de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen blijkt dat de informatie verstrekt door de manueel therapeut en de bedrijfsarts, alsmede de informatie van de klinisch psychologe en de zenuwarts in de beschouwingen zijn betrokken.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet is kunnen blijken dat deze informatie is miskend.
Van een situatie dat bij de (onafhankelijke) medisch deskundigen een vrijwel eenduidige consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat appellante als gevolg van ziekte of gebrek relevante beperkingen ondervindt, is geen sprake.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank aan de opvatting van de maatschappelijk werkster dat de klachten van appellante haar deden denken aan whiplashklachten geen betekenis toegekend.
Het standpunt van appellante dat ten onrechte wordt teruggegrepen op oudere rapportages van de klinisch psychologe en de zenuwarts kan de Raad niet volgen. Nog daargelaten dat appellante ter onderbouwing van haar standpunt zelf naar één van deze rapportages heeft verwezen, kan niet uit het oog worden verloren dat appellante zich op het standpunt stelt dat een ongeval in 1995 ten grondslag ligt aan haar klachten. In zo’n situatie dient juist te worden teruggegrepen op informatie uit die tijd en informatie van kort daarna die op die tijd ziet.
De grief van appellante dat ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij de bedrijfsarts en de manueel therapeut leidt niet tot succes, reeds omdat de bezwaarverzekeringsarts, zoals hiervoor overwogen, bij het uitbrengen van zijn rapportage over deze informatie beschikte.
De Raad onderschrijft mitsdien het oordeel van de rechtbank.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M. van der Vos.
TM