ECLI:NL:CRVB:2008:BD1229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4071 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de WAO-schatting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard, omdat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van betrokkene had verlaagd zonder voldoende transparantie en toetsbaarheid van de schatting te bieden. De rechtbank oordeelde dat er geen aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aanwezig was en dat een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader ontbrak, wat leidde tot een gebrek aan inzichtelijkheid in de schatting.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de arbeidskundige component van de schatting als een zelfstandig deelbesluit moet worden beschouwd. De Raad heeft eerder in zijn rechtspraak aangegeven dat de arbeidskundige beoordeling niet als een afzonderlijk besluit kan worden aangemerkt. De Raad concludeert dat de schatting van de geschiktheid van de functies voldoende inzichtelijk en toetsbaar is, en dat de eerder gegeven toelichting op de geschiktheid van de functies afdoende was.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidende beroep ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter D.J. van der Vos en de leden R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet betrokken waren. De uitspraak vond plaats op 18 april 2008, in aanwezigheid van griffier M.W.A. Schimmel.

Uitspraak

06/4071 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 juni 2006, 05/4394 (de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene].
Datum uitspraak: 18 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is een verweerschrift ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van 7 maart 2008. Namens appellant is
mr. W.P.F. Oosterbos verschenen. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 26 oktober 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 9 mei 2005 tot de verlaging van de eerder aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van 29 juni 2005. De reden is dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is afgenomen.
De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd en waarvan partijen de juistheid niet hebben bestreden.
De rechtbank heeft betrokkene niet gevolgd in zijn stelling dat de uit ziekte of gebrek voor haar voortvloeiende arbeidsbeperkingen in de door de verzekeringsarts opgestelde zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn onderschat. Niettemin heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat in het dossier geen aangepaste FML aanwezig is en evenmin een lijst met de normaalwaarden inclusief interpretatiekader. Daarom mist de schatting een toereikend niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
Partijen houdt in hoger beroep verdeeld de vraag of het Uwv de geschiktheid van de functies arbeidskundig voldoende heeft toegelicht.
De rechtbank heeft het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd. Naar het ambtshalve oordeel van de Raad leent dit deel van het bestreden besluit zich niet voor afzonderlijke vernietiging en kan reeds om die reden de aangevallen uitspraak geen stand houden. In zijn uitspraak van 16 maart 2005, LJN AT1852, heeft de Raad al overwogen dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet valt aan te merken als een zelfstandig deelbesluit. De aangevallen uitspraak komt reeds daarom voor vernietiging in aanmerking.
In zijn uitspraken van 12 oktober 2006, LJN AY9971, inzake de door het Uwv naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, zie LJN: AR4716, aan het CBBS aangebrachte aanpassingen, heeft de Raad overwogen het genoegzaam aannemelijk te achten dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde - welke zich doorgaans zullen kunnen voordoen indien hij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde - alle onderkent en signaleert, waarmee wordt bereikt dat voor alle betrokkenen - de verzekerde zelf, diens eventuele rechtshulpverlener alsmede de rechter - op betrekkelijk eenvoudige wijze kenbaar is dat een gemotiveerde toelichting, onder omstandigheden als resultaat van voorafgaand overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de betreffende functies.
Het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, vindt geen steun in de hiervoor samengevatte rechtspraak van de Raad.
Op grond van het geheel van de voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang bezien met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor de betrokkene. De Raad ziet daarom, anders dan de rechtbank, geen reden om in dit geval aanvullende eisen aan de motivering of informatieverstrekking te stellen. Aldus kan de rechtbank niet worden gevolgd in haar zienswijze dat het bestreden besluit niet geacht kan worden zorgvuldig te zijn tot stand gekomen en deugdelijk te zijn gemotiveerd.
Het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en de Raad zal het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren, nu al voorafgaand aan het bestreden besluit, namelijk in de arbeidskundige rapportage van
24 oktober 2005, een afdoende toelichting op de geschiktheid van de functies was gegeven.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
TM