ECLI:NL:CRVB:2008:BD0953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van WAO-uitkering met pijnklachten
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 april 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 23 mei 2005 besloten om de aan appellante toegekende WAO-uitkering, die eerder was vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid, te herzien naar 15-25% en deze per 23 juni 2005 in te trekken vanwege een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Appellante, vertegenwoordigd door mr. M.A. Misker, stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat niet duidelijk was gemaakt waarom zij in staat werd geacht om de geselecteerde functies te vervullen.
Tijdens de zitting op 3 maart 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. C.L. Schuren. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante overwogen, maar vond geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank te herzien. De Raad concludeerde dat de medische informatie van de behandelaars van appellante adequaat was meegenomen in de beoordeling en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Hulshof gaven een duidelijke onderbouwing voor de geschiktheid van de functies.
De Raad bevestigde dat er geen nieuwe medische stukken waren ingediend die de stelling van appellante konden onderbouwen. De conclusie was dat het hoger beroep faalde en dat de uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M. van der Vos als griffier, op 14 april 2008.