ECLI:NL:CRVB:2008:BD0823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3470 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van ziekengeld op basis van nieuwe feiten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 8 mei 2006 een eerdere beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bevestigd, waarin het verzoek van appellant om terug te komen van een eerder besluit tot weigering van ziekengeld werd afgewezen. Appellant stelde dat er nieuwe feiten waren, met name een verklaring van dr. Ech-Cherif El Kettani, die inhoudelijk beoordeeld diende te worden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 april 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad overwoog dat de rechtbank niet bevoegd was om de zaak te behandelen, maar dat de uitspraak desondanks als bevoegdelijk kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant verplicht was om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te vermelden bij zijn verzoek om terug te komen van de eerdere beslissing. De verklaring van dr. El Kettani werd als een nieuw feit beschouwd, maar de Raad was van mening dat deze verklaring geen nieuw licht wierp op de medische toestand van appellant op de relevante datum.

De Raad concludeerde dat het Uwv in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier E.M. de Bree.

Uitspraak

06/3470 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2006, 06/62 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. de Boorder, advocaat te ‘s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2008. Namens appellant is mr. De Boorder verschenen. Het Uwv heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij besluit van 12 juni 2003 heeft het Uwv geweigerd gevolg te geven aan het verzoek van appellant van 21 november 2002 om terug te komen van het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 4 juli 1995, waarbij het Uwv heeft geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Bij besluit van 23 maart 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 23 maart 2004 bij uitspraak van 11 november 2004 wegens een motiveringsgebrek gegrond verklaard.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 11 november 2004 heeft het Uwv het besluit van 23 december 2005 (bestreden besluit) genomen. Bij dit besluit is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 juni 2003 opnieuw ongegrond verklaard, nu volgens het Uwv uit de door appellant bij zijn verzoek overgelegde verklaring van
dr. Ech-Cherif El Kettani van 29 april 1999 niet is gebleken van nieuwe medische feiten die bij de beoordeling indertijd niet bekend waren of bekend hadden kunnen zijn. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat reeds genoegzaam bekend was dat sedert begin negentiger jaren van de vorige eeuw sprake was van psychiatrische klachten die in de loop der jaren toenamen en dat in de verklaring op geen enkele wijze inhoudelijk en inzichtelijk is beargumenteerd waarom en over welke periode sprake was van volledig onvermogen tot functioneren.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de verklaring van dr. Ech-Cherif El Kettani een nieuw feit is, dat inhoudelijk dient te worden beoordeeld en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat deze verklaring slechts conclusies bevat en niet de daaraan ten grondslag liggende onderzoeksbevindingen. Ter zitting heeft appellant de Raad eveneens verzocht om een deskundige te benoemen.
Ambtshalve overweegt de Raad allereerst als volgt.
Ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was niet de rechtbank maar de rechtbank te Amsterdam bevoegd op appellants beroep te beslissen. De rechtbank heeft het beroep uit proceseconomische overwegingen behandeld. De toepasselijke wettelijke voorschriften inzake de relatieve competentie maken een hierop gerichte verwijzing evenwel niet mogelijk. In de gegeven omstandigheden ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 28 van de Beroepswet de onbevoegdheid van de rechtbank voor gedekt te verklaren en de aangevallen uitspraak als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
Vervolgens komt de Raad toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze zaak.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking, een verzoek wordt gedaan om terug te komen van deze beschikking, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
De door appellant overgelegde verklaring van dr. Ech-Cherif El Kettani betreft op zichzelf een nieuw gebleken feit nu het Uwv nog niet over die verklaring beschikte. De Raad onderschrijft echter het oordeel van de rechtbank dat deze verklaring geen nieuw licht werpt op appellants medische toestand op de datum in geding en dan ook niet kan leiden tot een ander besluit. De Raad merkt in dat kader op dat het op de weg ligt van degene die aan een bestuursorgaan verzoekt om van een eerder genomen beslissing terug te komen de eventuele nieuwe feiten of omstandigheden op een voldoende wijze naar voren te brengen. Naarmate er sedert de eerdere beslissing meer tijd is verstreken, zal de belanghebbende met betrekking tot de in aanmerking te nemen nieuwe feiten meer en/of duidelijker gegevens aan het bestuursorgaan dienen te verschaffen. Een algemene en niet onderbouwde verklaring als de onderhavige over een medische situatie in een ver verleden zal veelal niet voldoende zijn om aan het bestuursorgaan de vereiste duidelijkheid te verschaffen. Het bestuursorgaan hoeft onder dergelijke omstandigheden niet zelf een specialistisch medisch onderzoek in te stellen teneinde meer inzicht in de situatie te verkrijgen.
Een en ander brengt de Raad tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en H.G. Rottier en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E.M. de Bree.
MH