ECLI:NL:CRVB:2008:BD0576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4850 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake verhoging WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 21 juni 2006 een beslissing heeft genomen over de verhoging van de WAO-uitkering van appellant. Het hoger beroep is ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 juni 2005, waarin het verzoek van appellant tot verhoging van zijn WAO-uitkering werd afgewezen. Tijdens de procedure heeft het Uwv het bestreden besluit gewijzigd en de WAO-uitkering van appellant verhoogd naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-45% met ingang van 27 juli 2004.

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 3 juni 2005 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, maar het beroep tegen het besluit van 18 januari 2006 ongegrond verklaard. Appellant is van mening dat zijn arbeidsbeperkingen door de verzekeringsarts zijn onderschat, maar de Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om deze stelling te ondersteunen. De Raad heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant verkeerd hebben ingeschat.

Tijdens de zitting heeft appellant bevestigd dat het vervallen van de functie textielnaaier niet zou leiden tot een hogere indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse. De Raad heeft geconcludeerd dat de belasting in de overige functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2008.

Uitspraak

06/4850 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 juni 2006, 05/1132 (de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 18 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. van der Woude, advocaat te Zutphen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 maart 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Woude. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Leeuwen.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 3 juni 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 20 oktober 2004, waarbij appellants verzoek tot verhoging van zijn WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid is afgewezen.
In de loop van de rechtbankprocedure heeft het Uwv het bestreden besluit bij besluit van 18 januari 2006 gewijzigd en de WAO-uitkering van appellant met ingang van 27 juli 2004 verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
De rechtbank heeft, samengevat, het beroep tegen het besluit van 3 juni 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv veroordeeld tot de betaling van renteschade met bepalingen over de kosten en de terugbetaling van griffierecht. Het beroep dat geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 18 januari 2006 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen dit deel van de aangevallen uitspraak.
De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd en waarvan partijen de juistheid niet hebben bestreden.
De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat de uit ziekte of gebrek voor hem voortvloeiende arbeidsbeperkingen in de door de verzekeringsarts opgestelde zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn onderschat. Ook de Raad ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de uit ziekte of gebrek voor appellant voortvloeiende arbeidsbeperkingen hebben onderschat. Appellant heeft deze beroepsgrond niet nader met medische gegevens onderbouwd.
Ter zitting heeft appellant desgevraagd bevestigd dat als de functie textielnaaier zou vervallen, dat niet tot de indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse leidt. Uitgaande van de in de FML aangegeven beperkingen, heeft de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat de belasting in de overige aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid overtreft.
De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
JL