ECLI:NL:CRVB:2008:BD0568
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 januari 2006, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk verklaarde. Het Uwv had eerder de WAO-uitkering van appellante herzien van 80-100% naar 35-45% per 27 mei 2003. Na bezwaar van appellante werd deze herziening op 11 december 2003 teruggedraaid, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen deze herziening niet-ontvankelijk. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 april 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Raad overweegt dat het Uwv voldoende inzicht heeft gegeven in de arbeidskundige component van de schatting. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen, omdat de medische en arbeidskundige grondslag van de herziening van de WAO-uitkering deugdelijk is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om de proceskosten te vergoeden.
Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere klachten herhaald en stelt dat zij door deze klachten geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. De Raad heeft de medische stukken die door appellante zijn overgelegd, beoordeeld en concludeert dat deze geen aanleiding geven om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen adequaat zijn vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad oordeelt dat de herziening van de WAO-uitkering op een deugdelijke basis is gedaan.