ECLI:NL:CRVB:2008:BD0568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1022 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 januari 2006, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk verklaarde. Het Uwv had eerder de WAO-uitkering van appellante herzien van 80-100% naar 35-45% per 27 mei 2003. Na bezwaar van appellante werd deze herziening op 11 december 2003 teruggedraaid, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen deze herziening niet-ontvankelijk. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 april 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad overweegt dat het Uwv voldoende inzicht heeft gegeven in de arbeidskundige component van de schatting. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen, omdat de medische en arbeidskundige grondslag van de herziening van de WAO-uitkering deugdelijk is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om de proceskosten te vergoeden.

Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere klachten herhaald en stelt dat zij door deze klachten geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. De Raad heeft de medische stukken die door appellante zijn overgelegd, beoordeeld en concludeert dat deze geen aanleiding geven om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen adequaat zijn vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad oordeelt dat de herziening van de WAO-uitkering op een deugdelijke basis is gedaan.

Uitspraak

06/1022 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 januari 2006, 05/734 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker van Delescen & Scheers Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geschil is op 3 maart 2008 ter zitting aan de orde gesteld. Appellante noch het Uwv is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 9 april 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 27 mei 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 11 december 2003 heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 9 april 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 9 april 2003 niet gehandhaafd en de WAO-uitkering van appellante met ingang van 12 februari 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 21 oktober 2004 het beroep tegen het besluit van 11 december 2003 voor zover dat zag op de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 27 mei 2003 niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van de herziening van de uitkering met ingang van 12 februari 2004 was de rechtbank van oordeel dat het besluit van 11 december 2003 in zoverre moest worden gezien als een primair besluit. De rechtbank heeft om die reden het beroepschrift op dat punt ter verdere afhandeling als bezwaarschrift aan het Uwv doorgezonden.
Bij besluit van 2 maart 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv ter uitvoering van de uitspraak van 21 oktober 2004 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en overwogen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 12 februari 2004 juist is vastgesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Omdat het Uwv eerst ter zitting van de rechtbank een volledige en voldoende toelichting heeft gegeven omtrent de geschiktheid van de geduide functies heeft de rechtbank conform de vaste jurisprudentie van de Raad hieromtrent het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante haar eerder geuite klachten herhaald en gesteld dat zij ten gevolge van die klachten geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Appellante is van mening dat haar standpunt wordt ondersteund door het door haar in de eerste rechtbankprocedure ingebrachte rapport van zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard d.d. 19 juli 2004. Voorts heeft appellante een tweetal brieven overgelegd van de haar behandelend anesthesioloog dr. O.J.J.M. Rohof, alsmede een gespreksverslag van 17 maart 2004 van psychiater G. Geeraerts en een brief van behandelend psychotherapeut drs. E.J. Nap d.d. 6 april 2006. Van de zijde van het Uwv is hierop gereageerd met een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts T.J.W. Jansen d.d. 8 mei 2006.
De Raad overweegt als volgt.
Met betrekking tot de medische component van de schatting overweegt de Raad dat hij de overwegingen van de rechtbank volledig kan onderschrijven en deze tot de zijne maakt.
Naar aanleiding van de door appellante in hoger beroep ter ondersteuning van haar standpunt overgelegde bescheiden overweegt de Raad dat deze medische stukken hem geen aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Met de door psychiater Geeraerts genoemde depressieve klachten van appellante is al rekening gehouden door de bezwaarverzekeringsarts L.S. Dekhuijzen: laatstgenoemde heeft in de bezwaarfase naar aanleiding van de door de huisarts in de brief van 18 maart 2003 vermelde depressieve klachten de functionele mogelijkhedenlijst al aangescherpt door daarin extra beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. De Raad is van oordeel dat de brief van Geeraerts geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat op basis van objectieve medische gronden sprake is van verdergaande beperkingen dan reeds is aangenomen. Met betrekking tot de brieven van anesthesioloog Rohof deelt de Raad het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts Jansen dat de door Rohof genoemde klachten bij de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv bekend waren en dat in verband met die klachten ook beperkingen zijn aangenomen. Ook uit de brieven van Rohof blijkt niet dat sprake is van verdergaande beperkingen. Ook voor wat betreft de brief van psychotherapeut Nap sluit de Raad zich aan bij de reactie van bezwaarverzekeringsarts Jansen.
Met betrekking tot de arbeidskundige component van de schatting is de Raad van oordeel dat het Uwv op voldoende wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat de belasting in de functies die aan de schatting ten grondslag liggen de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M. van der Vos.
JL