ECLI:NL:CRVB:2008:BD0499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1866 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering en de beoordeling van arbeidsbeperkingen door ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WAZ-uitkering had aangevraagd. Appellant, die als zelfstandig belastingconsulent werkte, had eerder een aanvraag voor ziekengeld ingediend, welke was afgewezen omdat hij als volledig geschikt voor zijn eigen werk werd beschouwd. Het Uwv handhaafde deze beslissing in een besluit op bezwaar, waarin werd gesteld dat appellant geen arbeidsbeperkingen had door ziekte of gebrek. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen in aanmerking te nemen arbeidsbeperkingen waren. De Raad baseerde zich op rapportages van verzekeringsartsen die concludeerden dat appellant geen relevante beperkingen had. Appellant had in hoger beroep aanvullende medische stukken overgelegd, maar de Raad oordeelde dat deze stukken niet de betekenis hadden die appellant eraan hechtte. De Raad benadrukte dat voor het aannemen van arbeidsbeperkingen, de klachten van de verzekerde hun oorsprong moeten vinden in medisch geobjectiveerde ziekten of gebreken.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de objectiveringseis rechtvaardigden. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier M. van der Vos, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

06/1866 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 februari 2006, 05/1874 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2008. Appellant is verschenen, vergezeld door B.G. de Jong. Het Uwv was vertegenwoordigd door J. Aarts.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, geboren [in] 1946, is voor 19 uur per week werkzaam geweest als belastingconsulent in loondienst. Daarnaast werkte hij als zelfstandig belastingconsulent.
In 2003 is appellant uitgevallen, met name wegens door appellant ervaren concentratieverlies.
Bij besluit van 27 februari 2004 heeft het Uwv geweigerd om appellant ingevolge de Ziektewet ziekengeld toe te kennen op de grond dat hij volledig geschikt is te achten voor zijn eigen werk in loondienst.
Vervolgens heeft appellant bij formulier van 15 maart 2004 bij het Uwv een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
Bij besluit op bezwaar van 28 april 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de beslissing gehandhaafd om aan appellant geen uitkering ingevolge de WAZ toe te kennen op de grond dat er bij appellant geen sprake is van arbeidsbeperkingen door ziekte of gebrek en appellant derhalve niet gedurende de wachttijd van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
De rechtbank heeft het hiertegen door appellant ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn arbeidsbeperkingen door ziekte en gebrek nog immer zodanig zijn dat hij zijn werk als zelfstandig belastingconsulent niet meer kan verrichten.
Hierdoor spitst het geding in hoger beroep zich toe op de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er, ten tijde van belang, bij appellant geen sprake is van in aanmerking te nemen arbeidsbeperkingen wegens ziekte of gebrek.
Dienaangaande is de Raad van oordeel dat het Uwv zich heeft kunnen baseren op de rapportages van de verzekeringsarts Chr.A.M. Zwiers-Jonker van 4 juni 2004 en van de bezwaarverzekeringsarts J.T.J.A. Klijn van 27 april 2005 waarin tot de conclusie wordt gekomen dat er bij appellant geen sprake is van in aanmerking te nemen arbeidsbeperkingen tengevolge van ziekte of gebrek. Aan de in hoger beroep door appellant (opnieuw) overgelegde medische stukken, te weten een verslag van bij appellant in december 2004 verricht neuropsychologisch onderzoek, een brief van neuroloog-psychiater A. van Spreeken gedateerd 18 november 2005, en een uitdraai van door de huisarts van appellant voor hem bijgehouden patiëntenkaart, kent de Raad niet de betekenis toe die appellant daaraan gehecht wenst te zien. Daartoe overweegt de Raad dat de betreffende stukken geen informatie bevatten waarvan de door het Uwv ingeschakelde artsen zich geen of onvoldoende rekenschap hebben gegeven. De Raad wijst er in dit verband op dat volgens vaste rechtspraak slechts sprake kan zijn van in aanmerking te nemen arbeidsbeperkingen indien en voor zover de klachten van een verzekerde hun oorsprong vinden in medisch geobjectiveerde ziekten of gebreken.
Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan deze objectiveringseis is voldaan, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. In die gevallen stelt de Raad echter als vereiste dat bij de medische deskundigen een eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde arbeidsbeperkingen heeft als gevolg van ziekte of gebrek. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
Het voorgaande impliceert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M. van der Vos.
CVG