het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Anna Paulowna (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 juni 2006, 05/1114 (hierna: aangevallen uitspraak)
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 16 april 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. K. Schrijvers, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 5 maart 2008 waar partijen niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Betrokkene woont in een appartement van het woonzorgcomplex [naam woonzorgcomplex] te [woonplaats]. Op 27 oktober 2004 heeft zij appellant in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) onder meer verzocht om een woonvoorziening in de vorm van het aanbrengen van een zestal automatische deuropeners in de gangen van het woonzorgcomplex. Dit complex wordt beheerd door de Stichting [naam stichting] (hierna: de Stichting).
1.3. Bij besluit van 15 november 2004 heeft appellant, na advies te hebben ingewonnen bij het Regionaal Indicatie Orgaan (hierna: RIO), deze aanvraag afgewezen.
1.4. Bij besluit van 20 april 2005 heeft appellant, onder overneming van het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften, het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 15 november 2004 ongegrond verklaard.
1.5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het besluit van 20 april 2005 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. Zij heeft onder meer overwogen dat niet afdoende gebleken is dat de gevraagde automatische deuropeners voor het onderhavige woonzorgcomplex algemeen gebruikelijk zijn. Naar zij begrepen heeft is het woonzorgcomplex in eerste instantie bedoeld voor 50-plussers met de mogelijkheid van 24-uurs verzorging. Mensen met een RIO-indicatie krijgen weliswaar voorrang, maar niet alle mensen met een RIO-indicatie hebben problemen met mobiliteit. Naar het oordeel van de rechtbank komen de kosten van de gevraagde voorziening op grond van de Wvg voor vergoeding in aanmerking.
1.6. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling worden ingegaan.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt, voor zover hier van belang, dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat het met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe bij verordening regels dient vast te stellen.
2.2. Aan artikel 2, eerste lid, van de Wvg is in de gemeente Anna Paulowna uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen gehandicapten Anna Paulowna 1997 (hierna: de Verordening).
2.2.1. Artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat burgemeester en wethouders een woonvoorziening kunnen verstrekken. Een woonvoorziening kan onder meer bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing.
2.2.2. Blijkens artikel 1.1, aanhef en onder n, van de Verordening wordt onder woningaanpassing verstaan een ingreep gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte.
2.2.3. Artikel 2.14 van de Verordening bepaalt dat burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft.
2.2.4. Blijkens artikel 1.1, aanhef en onder m, van de Verordening wordt onder gemeenschappelijke ruimte verstaan (een) gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de gehandicapte gebruik moet kunnen maken.
2.2.5. Artikel 1.2, derde lid en onder a, van de Verordening bepaalt dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager, mede gelet op diens inkomen, algemeen gebruikelijk is.
2.3. De Raad stelt vast dat niet in geding is dat betrokkene beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte. Zij ervaart problemen met het openen van deuren in het gemeenschappelijk gedeelte van het woonzorgcomplex, waartoe haar woonruimte behoort.
2.4. De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door betrokkene gevraagde woonvoorziening algemeen gebruikelijk is voor een persoon als betrokkene.
2.5.1. Namens betrokkene is gesteld dat appellant geen procesbelang meer heeft bij handhaving van het hoger beroep, nu alle automatische deuropeners, waarop de aanvraag betrekking heeft, recentelijk zijn aangebracht. Daarbij is opgemerkt dat de door appellant aan de Stichting verstrekte bijdrage in de vorm van een voorfinanciering niet afhankelijk is gesteld van een voorwaarde.
2.5.2. Appellant stelt wel procesbelang te hebben behouden. De kosten van het aanbrengen van automatische deuropeners zijn door hem voorgefinancierd. De vraag wie die voorziening uiteindelijk dient te financieren is afhankelijk gesteld van de uitspraak van de Raad.
2.5.3. De Raad volgt betrokkene niet in haar standpunt. Het toekennen van een bijdrage is geschied met het oog op het voorkomen van verder uitstel bij het aanbrengen van de betreffende voorziening. Met het toekennen van een bijdrage in de vorm van een voorfinanciering is de vraag voor wiens rekening het aanbrengen van de voorziening uiteindelijk moet komen nog niet beantwoord. Bovendien betreft de bijdrage slechts de helft van de kosten die gemoeid zijn met het aanbrengen van de automatische deuropeners. Dat de bijdrage pas betaalbaar wordt gesteld nadat facturen zijn overgelegd maakt dit niet anders.
2.6. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 3 juli 2001 (LJN AI5993) begrijpt de Raad de strekking van artikel 1.2, derde lid, van de Verordening aldus dat beoogd is te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, de beschikking zou (kunnen) hebben.
2.7. Hiervan uitgaande is de Raad tot de conclusie gekomen dat appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde voorziening moet worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk voor de persoon van betrokkene. Daarbij is in aanmerking genomen dat de Stichting de doelgroep voor het woonzorgcomplex [naam woonzorgcomplex] nadrukkelijk heeft afgebakend. Deze doelgroep wordt omschreven als senioren vanaf
55 jaar, die in het bezit moeten zijn van een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg. Aangegeven is dat het gaat om ouderen, die zelfstandig kunnen wonen, maar daarbij zo af en toe wat ondersteuning nodig hebben. Voor de bewoners staat een aantal uren per dag een team van verzorgenden en huishoudelijk medewerkers ter beschikking. Het complex [naam woonzorgcomplex] wordt door de Stichting omschreven als een woonzorgcomplex.
2.8. Naar het oordeel van de Raad moet de aanwezigheid van automatische deuropeners in een woonvorm die zich richt op de aldus bepaalde doelgroep worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening ter bevordering van de toegankelijkheid.
2.9. Dat de Stichting bij het toewijzen van woningen binnen het complex [naam woonzorgcomplex] bij dreigende leegstand uitzonderingen toestaat op de vereiste zorgindicatie brengt niet mee dat bij het bepalen van de doelgroep het zorgaspect niet langer van belang is. Ook het feit dat niet alle bewoners met een zorgindicatie problemen hebben met de mobiliteit leidt niet tot het oordeel dat de voorziening in de vorm van automatische deuropeners niet als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt. Voor de kwalificatie van algemeen gebruikelijke voorziening acht de Raad van belang dat de doelgroep van [naam woonzorgcomplex] een categorie personen is, waarvan in algemene zin kan worden aangenomen dat zij worden geconfronteerd met een afnemende mobiliteit. Voorts acht de Raad in de uit de stukken blijkende feitelijke bewoning van [naam woonzorgcomplex] geen argument gelegen om aan te nemen dat aan de doelgroepbepaling in de praktijk geen reële betekenis toekomt. Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de kwalificatie van de aangevraagde voorziening als niet algemeen gebruikelijk volgt de Raad dan ook niet.
3. Uit de overwegingen 2.8 en 2.9 vloeit voort dat appellant de aangevraagde voorziening op juiste gronden heeft geweigerd en dat het besluit van 21 april 2005 in rechte stand houdt. De aangevallen uitspraak, waarin dit besluit is vernietigd, dient te worden vernietigd. Het inleidend beroep moet alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep
Vernietigt de aangevallen uitspraak.
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008.