ECLI:NL:CRVB:2008:BC9752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- J.W. Engelhart
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1959, ontving sinds 23 maart 1999 een WAO-uitkering vanwege een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren, werd haar uitkering per 17 november 2004 ingetrokken. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de intrekking na een aanvullend medisch onderzoek.
In hoger beroep stelde appellante dat de rechtbank onvoldoende gewicht had toegekend aan het advies van haar medisch adviseur en dat er een deskundige ingeschakeld had moeten worden. Tevens betoogde zij dat de wijze waarop het Uwv haar beperkingen had vastgesteld, mogelijk in strijd was met eerdere uitspraken van de Raad. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Raad zelf in staat was om een oordeel te vormen over de beperkingen van appellante, zonder dat een externe deskundige nodig was.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de noodzaak van afwisseling in de werkhouding van appellante. De geduide functies voldeden aan de vereiste van afwisseling, en de onderbouwing van het Uwv was voldoende inzichtelijk en controleerbaar. De Raad zag geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 15 april 2008.