ECLI:NL:CRVB:2008:BC9752

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6232 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1959, ontving sinds 23 maart 1999 een WAO-uitkering vanwege een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren, werd haar uitkering per 17 november 2004 ingetrokken. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de intrekking na een aanvullend medisch onderzoek.

In hoger beroep stelde appellante dat de rechtbank onvoldoende gewicht had toegekend aan het advies van haar medisch adviseur en dat er een deskundige ingeschakeld had moeten worden. Tevens betoogde zij dat de wijze waarop het Uwv haar beperkingen had vastgesteld, mogelijk in strijd was met eerdere uitspraken van de Raad. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Raad zelf in staat was om een oordeel te vormen over de beperkingen van appellante, zonder dat een externe deskundige nodig was.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de noodzaak van afwisseling in de werkhouding van appellante. De geduide functies voldeden aan de vereiste van afwisseling, en de onderbouwing van het Uwv was voldoende inzichtelijk en controleerbaar. De Raad zag geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 15 april 2008.

Uitspraak

05/6232 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 26 september 2005, 05/131 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2008. Appellante noch haar gemachtigde zijn daarbij verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, geboren in 1959, is per 23 maart 1999 in aanmerking gebracht voor een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadat appellante in het kader van de zogenoemde vijfdejaarsherbeoordeling is onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts en nadat een voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige aan de hand van de voor appellante vastgestelde beperkingen een aantal voor haar geschikte functies heeft geduid, heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2004 de WAO-uitkering per 17 november 2004 ingetrokken.
Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van die bezwaren heeft een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts appellante onderzocht. De voor appellante vastgestelde belastbaarheid heeft het Uwv gehandhaafd. Wel heeft het Uwv één aan appellante voorgehouden functie laten vervallen. Dit leidde echter niet tot een andere mate van arbeidsongeschiktheid. Bij het thans bestreden besluit van 14 januari 2005 heeft het Uwv de intrekking van de WAO-uitkering per 17 november 2004 dan ook gehandhaafd.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante onder meer gesteld dat meer gewicht had moeten worden toegekend aan de door haar geraadpleegde medisch adviseur. Daarbij wijst zij er op dat, gezien diens advies, de rechtbank een deskundige had moeten inschakelen en dat ten aanzien van haar in ieder geval een urenbeperking moet worden aangenomen. Appellante heeft er voorts op gewezen dat de wijze waarop het Uwv voor haar beperkingen heeft vastgelegd wellicht in strijd komt met het oordeel van de Raad dat is neergelegd in de uitspraak van 23 februari 2007 (LJN: AZ9153).
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad kan de bevindingen van het Uwv in dat verband onderschrijven. Anders dan appellante blijkbaar veronderstelt, vloeit uit de systematiek van de WAO en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voort dat de Raad zich een oordeel kan vormen over de lichamelijke en geestelijke mogelijkheden en beperkingen van een betrokkene en is dat oordeel niet voorbehouden aan een medisch deskundige. De Raad ziet, gelet op hetgeen door appellante is aangedragen en op de reacties zijdens het Uwv, geen aanleiding om een deskundige te benoemen die appellante nader zou moeten onderzoeken en de Raad van advies zou moeten dienen.
Zoals ter zitting van de Raad is gebleken heeft het Uwv rekening gehouden met het feit dat appellante, gelet op haar beperkingen, haar werkhouding zal moeten kunnen afwisselen. De diverse toelichtingen in de voor haar geldende zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst geven daar blijk van. Uit de haar geduide functies blijkt voorts dat ruimschoots wordt voldaan aan dat vereiste van afwisseling. De door het Uwv daarvoor gegeven onderbouwing is voldoende inzichtelijk, controleerbaar en verifieerbaar. Van enige strijd met het oordeel van de Raad zoals dat is neergelegd in de genoemde uitspraak van 23 februari 2007 (LJN: AZ9153) is dan ook geen sprake.
De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante op grond van artikel 8:75 van de Awb.
Derhalve dient beslist te worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) J.W. Engelhart.
JL