ECLI:NL:CRVB:2008:BC9748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1403 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1961, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante was uitgevallen voor haar werkzaamheden als boekhoudkundig medewerkster vanwege psoriatrische artritisklachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv was een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellante verminderd geschikt was voor haar laatst verrichte arbeid. Het Uwv concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om enkele andere functies te vervullen, wat leidde tot het besluit om haar geen WAO-uitkering toe te kennen.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen en dat haar leesstoornis niet correct in de FML is verwerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft het medisch onderzoek door het Uwv als voldoende zorgvuldig beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende onderbouwd had waarom er geen aanleiding was om een urenbeperking aan te nemen en dat de functies die aan appellante waren voorgehouden, voldoende van elkaar verschilden om als afzonderlijke functies te worden beschouwd.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellante in staat was de geduide functies te vervullen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, op 15 april 2008. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

06/1403 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 januari 2006, 05/2851 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2008. Appellante noch haar gemachtigde zijn daarbij verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door J. Knufman.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, geboren in 1961, is in verband met psoriatrische artritisklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als boekhoudkundig medewerkster. Nadat appellante is onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts is met betrekking tot haar beperkingen een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Aan de hand van die FML heeft een voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellante, in verband met haar beperkingen voor het werken met een toetsenbord en een muis, verminderd geschikt was voor de laatst verrichte arbeid. Aan de hand van het zogenoemde Claimbeoordeling- en Borgings Systeem (CBBS) is vervolgens een aantal functies geselecteerd die appellant kon verrichten en waarmee zij een inkomensverlies van minder dan 15% zou lijden. Dat leidde tot het primair besluit van 24 december 2004 waarbij appellante aan het einde van de wachttijd van 52 weken na haar uitval niet in aanmerking werd gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van die bezwaren heeft een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts appellante onderzocht. Naar aanleiding van dat onderzoek is de belastbaarheid van appellante bijgesteld en is de FML aangepast. Dat leidde tot de duiding van een aantal andere functies. De mate van arbeidsongeschiktheid per 30 november 2004 bleef echter ongewijzigd minder dan 15%, hetgeen door het Uwv werd neergelegd in het thans bestreden besluit van 30 mei 2005.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek niet onzorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft informatie uit de behandelende sector betrokken bij dat onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank was er onvoldoende aanleiding om ten aanzien van appellante een urenbeperking aan te nemen.
In hoger beroep heeft appellante onder meer gesteld dat het Uwv wel een urenbeperking had moeten aannemen. Daarbij wijst zij op haar voortdurende vermoeidheid en de informatie van de behandelend reumatoloog. Volgens appellante dient een bij haar geconstateerde leesstoornis nog in de FML verwerkt te worden. Appellante is van mening dat zij de haar geduide functies niet kan vervullen. Ten slotte wijst appellante er op dat twee functies, die haar afzonderlijk zijn voorgehouden, inhoudelijk grotendeels identiek zijn en dat zij niet geschikt is om die functies uit te oefenen.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante is onderzocht door verzekeringsartsen werkzaam voor het Uwv, er is kennis genomen van de gegevens uit het dossier en er zijn inlichtingen gevraagd en verkregen bij de behandelende sector. Met de zijdens appellante ingebrachte informatie van de haar behandelend reumatoloog is rekening gehouden. De Raad is van oordeel dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd waarom er geen aanleiding is om ten aanzien van appellante een urenbeperking te hanteren. Eveneens heeft het Uwv voldoende onderbouwd welke betekenis is gegeven aan de bij appellante geconstateerde leesstoornis en hoe deze stoornis in de FML is verwerkt.
De Raad is voorts van oordeel dat, gelet op de juistheid van de gehanteerde FML en gezien de toelichting die door de bezwaararbeidsdeskundige in beroep is verstrekt, appellante in staat moet worden geacht om de geduide functies te vervullen. De Raad onderschrijft daarbij het standpunt van het Uwv dat de functies van telefonist/receptionist (SBC nummer 315120) en telefonist/centralist (SBC nummer 315170) zodanig verschillend zijn dat deze als afzonderlijke functies kunnen worden voorgehouden. Uit de bij die functies weergegeven procentuele verdeling van de inhoud van de werkzaamheden blijkt immers dat die verdeling niet gelijk is en dat een aantal werkzaamheden niet overeenkomt.
De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Derhalve dient beslist te worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) J.W. Engelhart.
TM