ECLI:NL:CRVB:2008:BC9663
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.F. Bandringa
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering en beoordeling van gezondheidsklachten in hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WAO-uitkering te verlenen, heeft bevestigd. Appellante, die sinds 6 mei 2002 als administratief medewerkster werkte, had na haar zwangerschapsverlof op 15 december 2003 haar werkzaamheden niet volledig hervat vanwege diverse gezondheidsklachten, waaronder vermoeidheidsklachten en psychische problemen. Het Uwv had op 27 december 2004 besloten om appellante met ingang van 13 december 2004 een WAO-uitkering te weigeren, omdat zij in staat werd geacht haar eigen werkzaamheden te verrichten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank in strijd met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door de behandeling ter zitting achterwege te laten, zonder dat zij de gelegenheid had gekregen om te reageren op nieuwe gedingstukken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank inderdaad in strijd heeft gehandeld met de Awb, omdat het achterwege laten van een zitting pas mogelijk is als partijen na kennisname van nieuwe stukken hebben aangegeven dat de verleende toestemming van kracht blijft.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv op goede gronden heeft besloten om de WAO-uitkering te weigeren, en dat de medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de stelling van appellante dat zij niet in staat was haar eigen werk te verrichten. De Raad heeft tevens de proceskosten van appellante in hoger beroep begroot op € 644,-- en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 105,-- aan appellante.