ECLI:NL:CRVB:2008:BC9636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1082 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 14 februari 2007 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond verklaarde. Appellant had op 14 februari 2005 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de nota's van het kalenderjaar 2004 niet tijdig waren ingeleverd. Appellant diende op 11 juli 2005 een nieuwe aanvraag in, maar het College weigerde deze aanvraag opnieuw, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College bevoegd was om de herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar dat appellant geen relevante nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen. De Raad benadrukte dat de bestuursrechter zich in beginsel moet beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Aangezien appellant geen nieuwe informatie had verstrekt die de eerdere afwijzing kon onderbouwen, werd de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van griffier M. Pijper, op 15 april 2008.

Uitspraak

07/1082 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 februari 2007, 06/11 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 25 maart 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 14 februari 2005 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand. Hierbij zijn onder meer nota`s van Tiebout advocaten overgelegd, te weten:
- van 09-06-2004 ad € 576,--;
- van 11-06-2004 ad € 288,-- en
- van 28-06-2004 ad € 44,50.
Het College heeft deze aanvraag bij besluit van 23 februari 2005 afgewezen met als reden dat de nota`s van het kalenderjaar 2004 niet tijdig zijn ingeleverd waardoor vergoeding hiervoor niet meer mogelijk is.
Op 11 juli 2005 heeft appellant wederom verzocht om bijzondere bijstand voor de eerdergenoemde nota`s. Bij besluit van 18 juli 2005 heeft het College de bijzondere bijstand geweigerd op de grond dat de nota`s te laat zijn ingediend. Bij besluit van
22 november 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 november 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
Bij besluit van 23 februari 2005 heeft het College afwijzend beslist op een eerdere aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Op 11 juli 2005 heeft appellant een nieuwe aanvraag van dezelfde strekking ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft het College de zaak in haar geheel opnieuw beoordeeld, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid met een nieuw besluit de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
De Raad is van oordeel dat appellant bij zijn nieuwe aanvraag van 11 juli 2005 geen relevante nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In hoger beroep heeft appellant nog aangevoerd dat hij niet eerder bijzondere bijstand voor de onderhavige kosten heeft kunnen aanvragen, omdat hij pas kort voor de indiening van de aanvraag van 11 juli 2005 met die kosten bekend is geraakt. Dat standpunt mist evenwel feitelijke grondslag, aangezien appellant de desbetreffende nota’s voor de kosten van rechtsbijstand reeds had gevoegd bij zijn aanvraag van 14 februari 2005.
De aanvraag om bijzondere bijstand is dan ook terecht door het College afgewezen. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
Gelet op het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking. Er is geen ruimte voor het toekennen van de verzochte schadevergoeding.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om een veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2008.
(get.) C. van Viegen.
(get.) M. Pijper.
AR