ECLI:NL:CRVB:2008:BC9540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/786 WWB, 07/6754 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum bijstandsuitkering en bijzondere omstandigheden bij aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van een bijstandsuitkering voor appellant, die eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Appellant had op 15 juli 2005 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar stelde dat hij recht had op bijstand vanaf 19 mei 2005, de datum waarop zijn WW-uitkering was beëindigd. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de ingangsdatum van de bijstand was in stand gelaten. De Raad overwoog dat volgens artikel 44 van de WWB bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, mits deze dag niet ligt voor de dag van de aanvraag. De Raad bevestigde dat in beginsel geen bijstand wordt verleend voor de periode voorafgaand aan de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Appellant voerde aan dat hij de brieven van het Uwv over de beëindiging van zijn WW-uitkering niet had ontvangen, maar de Raad oordeelde dat het College niet verantwoordelijk was voor de verzending van deze brieven. Appellant had niet aangetoond dat de brieven niet waren verzonden en de Raad oordeelde dat hij zelf verantwoordelijk was voor het in de gaten houden van zijn uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

07/786 WWB
07/6754 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 december 2006, 06/350 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2008. Namens appellant is verschenen P.P.W. Eijssen, vader van appellant. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 19 mei 2005 was de maximale termijn van toekenning van die uitkering verstreken. Appellant heeft op 15 juli 2005 algemene bijstand aangevraagd.
Bij besluit van 5 september 2005 heeft het College onder meer aan appellant met ingang van 15 juli 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend.
Bij besluit van 6 december 2005 heeft het College de bezwaren tegen het besluit van 5 september 2005, welke bezwaren onder meer waren gericht tegen de ingangsdatum van de bijstand, gegrond verklaard, dat besluit ingetrokken, en vervolgens - voor zover in dit geding van belang - aan appellant bijstand toegekend met ingang van 15 juli 2005 en daarop de maatregel van verlaging van de bijstand met 100% gedurende 1 maand toegepast.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met een bepaling omtrent het griffierecht, het beroep tegen het besluit van
6 december 2005 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd - onder meer - voor zover dit betrekking heeft op de verlaging van de bijstand. Het besluit is in stand gelaten voor zover het ziet op de ingangsdatum van de bijstand.
Tegen dit laatste is het hoger beroep van appellant gericht.
Het College heeft in die uitspraak berust en op 6 maart 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen, dat aan de Raad is overgelegd. Bij dat besluit is de ingangsdatum van de bijstand ongewijzigd gebleven.
Uit het vorenstaande volgt dat uitsluitend de ingangsdatum van de bijstand nog in geding is. Gelet hierop komt de Raad tot de volgende beoordeling.
In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
Vast staat dat appellant zich voor zijn aanvraag om bijstand op 15 juli 2005 tot het Centrum voor werk en inkomen (CWI) heeft gewend. Appellant wenst echter reeds met ingang van 19 mei 2005, in aansluiting op zijn WW-uitkering voor bijstand in aanmerking te komen.
Appellant heeft in dit verband gesteld dat hij de brieven van het Uwv van 27 december 2004 en van 19 april 2005, waarin hem mededeling is gedaan omtrent (het tijdstip van) de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de WW, nooit heeft ontvangen en dat het College hiernaar een nader onderzoek had moeten instellen. De Raad deelt dit standpunt van appellant niet. Nu die brieven van een ander uitvoeringsorgaan dan het College afkomstig zijn, kan het College niet verantwoordelijk worden gehouden voor het (op juiste wijze) verzenden van die brieven. Reeds daarom treft het beroep dat appellant heeft gedaan op de vaste rechtspraak van de bestuursrechter dat een bestuursorgaan dat zich beroept op verzending van een brief bij betwisting daarvan de verzending van die brief aannemelijk moet maken, hier geen doel.
Nu appellant voorts stelt dat het feit dat hij de brieven van het Uwv niet heeft ontvangen geldt als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, ligt het naar het oordeel van de Raad op zijn weg om die stelling aannemelijk te maken. Bij de gedingstukken bevinden zich afschriften van de bewuste brieven, afkomstig uit het archief van het Uwv. Appellant is er niet in geslaagd aan te tonen dat deze brieven, die aan zijn toenmalige adres zijn gericht, niet zijn verzonden.
Voor zover appellant zich er op beroept dat hij die brieven niet heeft ontvangen als gevolg van problemen met de postbezorging op zijn toenmalige adres, is de Raad van oordeel dat dit voor zijn risico moet blijven.
Verder deelt de Raad het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust, dat appellant - anders dan hij stelt - er niet van mocht uitgaan dat zijn WW-uitkering automatisch zou worden omgezet naar een bijstandsuitkering en dat appellant zelf het tijdstip van beëindiging van zijn WW-uitkering in de gaten had moeten houden. In geval van twijfel had appellant daarover bovendien contact dienen op te nemen met het Uwv.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht het standpunt van het College heeft onderschreven dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden om met ingang van 19 mei 2005, althans een eerdere datum dan 15 juli 2005, bijstand aan appellant te verlenen.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - dient te worden bevestigd.
Gelet op het voorgaande behoeft het besluit van het College van 6 maart 2007 geen bespreking meer.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en R.H.M. Roelofs en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 april 2008.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) R.J. van der Veen.
IJ