ECLI:NL:CRVB:2008:BC9520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3550 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsschatting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2006. De zaak betreft de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die eerder was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft in hoger beroep de noodzaak aangevochten om de ‘G’s nader te motiveren, en heeft een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt. Betrokkene heeft zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit onvoldoende arbeidskundige grondslag had.

De Raad heeft vastgesteld dat de partijen in hoger beroep verdeeld zijn over de vraag of de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige op de arbeidsongeschiktheidsschatting toereikend is. De Raad heeft geoordeeld dat het rapport van Van Vliet voldoende inzicht biedt in de geschiktheid van de voorgelegde functies en dat deze functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijden. Hierdoor kan de herziening van de WAO-uitkering worden gehandhaafd. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.

De uitspraak is gedaan op 11 april 2008, na een zitting op 7 maart 2008, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn. Betrokkene is niet verschenen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beperkingen van betrokkene niet waren onderschat, maar de Raad heeft in deze uitspraak de arbeidskundige grondslag van het besluit van appellant bevestigd, met inachtneming van de relevante feiten en omstandigheden zoals eerder vastgesteld door de rechtbank.

Uitspraak

06/3550 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2006, 05/3637 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 11 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en bij brief van 31 augustus 2006 een rapport van 10 augustus 2006 ingezonden van de bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet.
Namens betrokkene heeft mr. drs. M.P.A. Thoonen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.H.C. de Bruijn. Betrokkene is met schriftelijke kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat appellant bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van
5 oktober 2005 de herziening per 5 mei 2005 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% heeft gehandhaafd van de eerder aan betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat bij het bestreden besluit de medische beperkingen van betrokkene niet zijn onderschat. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat ten tijde hier in geding betrokkene niet in verband met zijn psychische klachten onder behandeling was en dat de nadien ingezette behandeling door de psycholoog Örücü en de psychiater Gülsaçan door de rechtbank niet kan worden meegewogen. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat deze is gebaseerd op de tweede release van het CBBS, dat op de formulieren ‘resultaat functiebeoordeling’ van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies belastingonderdelen met een ‘G’ zijn gemarkeerd en dat die niet van een nadere toelichting door de arbeidsdeskundige zijn voorzien. Aldus voldoet naar het oordeel van de rechtbank, zo begrijpt de Raad, een arbeidsongeschiktheidsbesluit met behulp van deze release, zonder een nadere arbeidskundige motivering van voormelde ‘G’’s, niet aan een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
Daarop is het beroep door de rechtbank gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel met betrekking tot de noodzaak de ‘G’’s nader te motiveren aangevochten. In aanvulling op het beroepschrift heeft appellant een rapport van 10 augustus 2006 ingezonden van de bezwaararbeidsdeskundige Van Vliet. Deze heeft een aanvullende motivering gegeven van de geschiktheid van de aan betrokkene voorgehouden functies en deze gehandhaafd. Betrokkene heeft zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit een deugdelijke arbeidskundige grondslag ontbreekt. Met betrekking tot de door de bezwaararbeids-deskundige Van Vliet gehandhaafde functies heeft betrokkene er op gewezen dat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen.
Mede gelet op het verhandelde ter zitting stelt de Raad vast dat partijen in hoger beroep uitsluitend verdeeld worden door de vraag of met de door de bezwaararbeidsdeskundige Van Vliet in zijn rapport van 10 augustus 2006 gegeven toelichting op de arbeidskundige grondslag van de arbeidsongeschiktheidsschatting, deze alsnog van een als toereikend aan te merken motivering is voorzien.
Deze vraag beantwoordt de Raad bevestigend. In dit rapport is afdoende uiteengezet dat de belasting van de in het kader van de WAO-beoordeling voor betrokkene geselecteerde functies zijn belastbaarheid niet overschrijdt, zodat deze functies aan de beslissing tot herziening van de WAO-uitkering ten grondslag kunnen worden gelegd.
Gelet op het vorenstaande beslist de Raad als hieronder aangegeven.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 april 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
MH