ECLI:NL:CRVB:2008:BC9275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2209 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2008 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage op 6 maart 2007. Appellante had verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Raad van 25 september 2007, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 106,-- niet tijdig was betaald. De termijn voor betaling eindigde op 23 juli 2007, maar het bedrag werd pas op 6 augustus 2007 bijgeschreven op de rekening van de Raad.

Tijdens de behandeling op 18 maart 2008 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat er geen redenen zijn om tot een ander oordeel te komen dan in de eerdere uitspraak. Appellante heeft niet aangetoond dat zij niet in verzuim is geweest, en de Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden in het verzetschrift die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat appellante het verzuim niet kan worden tegengeworpen. Bovendien heeft appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij door een lichamelijke beperking niet in staat was om tijdig een verzoek om uitstel voor de betaling van het griffierecht in te dienen.

Gelet op deze overwegingen heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier P.E. Broekman, en is openbaar uitgesproken op 8 april 2008. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/2209 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 maart 2007, 06/1263 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van
25 september 2007 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voornoemde uitspraak heeft appellante verzet gedaan.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 maart 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 25 september 2007 berust hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22, aanhef en onder a, van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 106,-- niet binnen de bij de laatstelijk aangetekend verzonden brief van 25 juni 2007 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
Uit de gedingstukken blijkt dat de voor betaling van het griffierecht gestelde termijn in het geval van appellante eindigde op 23 juli 2007 en dat het verschuldigde bedrag op 6 augustus 2007 op de rekening van de Raad is bijgeschreven.
Voorts merkt de Raad op dat hij in het verzetschrift geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat appellante het verzuim niet kan worden tegengeworpen. Op grond van de gedingstukken acht de Raad het onvoldoende aannemelijk dat appellante niet eerder in staat was om een opdracht te geven tot overmaking van het griffierecht aan de Raad. Daarbij tekent de Raad aan dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in verband met de door haar gestelde lichamelijke beperking niet in staat was een schriftelijk verzoek om uitstel voor de betaling van het griffierecht bij de Raad in te dienen.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 april 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.
RB