ECLI:NL:CRVB:2008:BC9211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2893 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en geschiktheid van functies na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 12 april 2006 een eerdere beslissing van het UWV bevestigde. Appellant, die als productiemedewerker werkte, viel op 11 december 2000 uit met rugklachten en hoofdpijn en verzocht om een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het UWV kende appellant een uitkering toe, maar stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 15 tot 25%. Appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Na een eerdere uitspraak van de Raad, nam het UWV een nieuw besluit, waarin de arbeidsongeschiktheid opnieuw op 15 tot 25% werd vastgesteld, zonder medische indicatie voor een urenreductie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen reden is om de eerdere uitspraak van de rechtbank te herzien. De Raad concludeert dat de bezwaarverzekeringsarts op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen medische basis was voor een tijdelijke urenbeperking. De Raad wijst erop dat de psycholoog in zijn rapportage geen blijvende beperking heeft aangegeven, maar enkel een re-integratieadvies heeft gegeven. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn, omdat de belasting van deze functies de vastgestelde belastbaarheid niet overschrijdt.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen proceskostenveroordeling nodig is. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 9 april 2008. Appellant was niet verschenen op de zitting, terwijl het UWV vertegenwoordigd was. De Raad concludeert dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en voldoende gemotiveerd heeft waarom er geen urenreductie op medische gronden nodig was.

Uitspraak

06/2893 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 april 2006, 05/719 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij het advocatenkantoor Delescen & Scheers te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2008.
Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft laatstelijk voltijds gewerkt in 5 ploegendienst als productiemedewerker. Hij viel op 11 december 2000 uit met onder meer rugklachten en hoofdpijn en heeft verzocht hem in verband met arbeidsongeschiktheid een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft het UWV appellant met ingang van 10 december 2001 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij besluit van 25 juli 2002 is het bezwaar van appellant tegen voormeld besluit ongegrond verklaard.
Het namens appellant tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank Roermond bij uitspraak van 10 maart 2003 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 22 februari 2005 (03/1833 WAO), onder vernietiging van deze uitspraak van de rechtbank, het besluit van 25 juli 2002 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Naar het oordeel van de Raad was voormeld besluit wat betreft het medische aspect ervan onzorgvuldig voorbereid. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat noch de betrokken verzekeringsarts noch de bezwaarverzekeringsarts had toegelicht waarom zij een, desnoods tijdelijke, urenbeperking op grond van een rapportage van een door de betrokken verzekeringsarts ingeschakelde psycholoog M.P. Steger en diens oordeel over de noodzaak van een geleidelijke urenbelasting bij werkhervatting op medische gronden niet noodzakelijk hadden geacht. Evenmin was gebleken dat zij met die psycholoog hierover nader overleg hadden gepleegd alvorens een standpunt in te nemen.
Ter uitvoering van voormelde uitspraak van de Raad heeft het Uwv op 22 april 2005 een nieuw besluit op bezwaar genomen (hierna het bestreden besluit) en daarbij vastgesteld dat appellants uitkering met ingang van 10 december 2001 onveranderd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Dit besluit is genomen na een advies van 24 maart 2005 van bezwaarverzekeringsarts P. Tjen, die na overleg met voornoemde psycholoog, tot de conclusie is gekomen dat er geen medische indicatie bestond voor een arbeidsurenreductie op de datum in geding.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat het Uwv, gelet op de rapportage van voornoemde bezwaarverzekeringsarts van 24 maart 2005 thans zorgvuldig te werk is gegaan en bij het onderhavige besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake diende te zijn van een urenreductie op medische gronden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de bevindingen van bezwaarverzekeringsarts Tjen in twijfel te trekken. Een door appellant in beroep overgelegd rapport van de aan de ArboUnie Roermond verbonden bedrijfsarts A. Goei van 8 april 2005 vormde voor de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat dit rapport is gebaseerd op een onderzoek in maart 2005 en derhalve niet ziet op de datum in geding, althans daaruit niet kan worden afgeleid dat de beschreven bevindingen ook reeds op die datum van toepassing waren.
De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
De Raad ziet in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen reden voor een ander oordeel dan de rechtbank. In aanmerking genomen dat voornoemde psycholoog in zijn brief van 12 maart 2005 te kennen heeft gegeven dat de door hem in zijn rapport van 2 augustus 2001 opgenomen passage inzake de geleidelijke urenbelasting bij werkhervatting was bedoeld als een re-integratie advies en niet als een blijvende beperking op grond van psychopathologie, heeft de bezwaarverzekeringsarts op goede gronden geconcludeerd dat er geen medische grondslag voor een (tijdelijke) urenbeperking bestond. Nu voormeld rapport van bedrijfsarts Goei ook naar het oordeel van de Raad geen betrekking heeft op de hier in geding zijnde datum en van de zijde van appellant verder geen medische gegevens zijn ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt, ziet de Raad geen grond voor appellants stelling dat zijn medische beperkingen zijn onderschat.
De Raad is voorts van oordeel dat de belasting van de voor appellant geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat voldoende is gemotiveerd waarom de met een asterisk gemerkte functies, ondanks het feit dat de belasting in die functies afwijkt van de belastbaarheid van appellant zoals verwoord in het belastbaarheidspatroon, desalniettemin voor appellant geschikt moeten worden geacht. Appellant heeft ook geen gegevens ingebracht waarmee aannemelijk kan worden gemaakt dat deze functies aan hem, gezien de vastgestelde belastbaarheid, toch niet kunnen worden opgedragen. Vergelijking van de mediane loonwaarde van deze functies met het maatmanloon leidt tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E. de Bree.
RJB