ECLI:NL:CRVB:2008:BC9193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1856 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op WAZ-uitkering door het Uwv in verband met herinvesteringsreserve

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. Appellant, die samen met twee medevennoten een agrarisch bedrijf exploiteert, ontving een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) vanwege arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had appellant per 31 december 2001 een uitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.

In 2005 verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit ongegrond. Het geschil betreft de vraag of het Uwv terecht de in 2003 vrijgevallen herinvesteringsreserve als inkomsten uit arbeid heeft aangemerkt, in afwijking van de fiscale keuze van appellant. De Raad overweegt dat bij de vaststelling van het inkomen uit arbeid van een zelfstandige in beginsel de fiscale keuzes van de zelfstandige doorslaggevende betekenis hebben, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit niet rechtvaardigen.

Appellant had in 2002 een deel van zijn bedrijf gestaakt en een herinvesteringsreserve gevormd, die in 2003 vrijviel. De Raad oordeelt dat de omstandigheid dat appellant een fiscale keuze heeft gemaakt die niet het meest gunstige resultaat oplevert voor de WAZ, onvoldoende is om te spreken van bijzondere omstandigheden. De grieven van appellant worden verworpen, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

06/1856 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 februari 2006, 05/1678 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 14 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. J.P.G. Paffen, werkzaam bij GIBO Accountants en Adviseurs te Doetinchem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2008. Appellant was vertegenwoordigd door mr. drs. Paffen en het Uwv door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
Appellant exploiteert samen met twee medevennoten een agrarisch bedrijf. In verband met arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv aan appellant per 31 december 2001 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Bij besluit van 27 oktober 2004 heeft het Uwv – in verband met door appellant verworven inkomsten uit arbeid – met toepassing van artikel 58 van de WAZ bepaald dat de uitkering van appellant over de periode 1 januari 2003 tot en met
31 december 2003 niet tot uitbetaling komt.
Bij besluit van 2 september 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 oktober 2004 ongegrond verklaard.
Het tegen dit besluit door appellant ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Het geschil tussen partijen is beperkt tot het antwoord op de vraag of het Uwv bij de op grond van artikel 58 van de WAZ toegepaste korting – in afwijking van de door appellant gemaakte fiscale keuze – terecht de in 2003 vrijgevallen herinvesteringsreserve als inkomsten uit arbeid in aanmerking heeft genomen.
De Raad overweegt als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient bij de vaststelling van het inkomen uit arbeid van een zelfstandige in beginsel doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de door die zelfstandige in het kader van de fiscale wetgeving gemaakte keuzes. Deze hoofdregel lijdt slechts uitzondering indien aantoonbaar sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de aan de fiscus gedane opgave niet in redelijkheid tot uitgangspunt kan worden genomen.
Appellant heeft in 2002 een deel van zijn bedrijf gestaakt. Met een deel van de bij deze staking vrijgekomen gelden heeft appellant een zogenoemde herinvesteringsreserve gevormd. Deze reserve is in 2002 niet tot de inkomsten van appellant gerekend en – kort gezegd en voor zover hier van belang – buiten de belastingheffing over dat jaar gebleven. In 2003 is de reserve vrijgevallen, omdat appellant bij nader inzien niet tot herinvestering wenste over te gaan. Als gevolg hiervan is de herinvesteringsreserve in 2003 tot de inkomsten van appellant gerekend en is over dat jaar alsnog belasting over dat bedrag geheven.
Naar het oordeel van de Raad is hier geen sprake van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in zijn jurisprudentie. De omstandigheid dat appellant een fiscale keuze heeft gemaakt die voor toepassing van de WAZ niet tot het voor hem meest gunstige resultaat leidt, is hiervoor onvoldoende.
De grieven van appellant die hun grondslag vinden in artikel 2, tweede lid, van het Inkomensbesluit Waz, waarin voor zover hier van belang de stakingswinst is uitgezonderd van het winstbegrip, slagen niet, reeds omdat dat artikel slechts van betekenis is voor het vaststellen van de hoogte van de hier niet aan de orde zijnde grondslag als bedoeld in artikel 8 van de WAZ.
De grief van appellant dat sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen om de aan de fiscus gedane opgave niet tot uitgangspunt te nemen, omdat sprake is van een zogenoemd gestapeld negatief effect, leidt evenmin tot succes. Dit reeds omdat er geen sprake is van een zodanige stapeling.
Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM