[Appellante], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 27 oktober 2006, 05/673 en 05/707 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (hierna: college)
Datum uitspraak: 20 maart 2008
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door Th.B. Jacobs, juridisch adviseur te Domburg. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Maas, werkzaam bij de gemeente Terneuzen.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende, hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Als gevolg van een gemeentelijke herindeling zijn met ingang van 1 januari 2003 de voormalige gemeenten Axel, Sas van Gent en Terneuzen samengevoegd tot de nieuwe gemeente Terneuzen. Op basis van de bij deze gemeentelijke herindeling geldende plaatsingsprocedure is appellante benoemd in de functie van medewerker Burgerzaken B.
1.2. Het college heeft bij besluit van 29 september 2004 de waardering van appellantes functie met toepassing van de Regeling Organieke Functiewaardering 2003 (hierna: regeling) en op basis van het gemeentelijke functiewaarderingssysteem (hierna ook: GFS) vanaf 1 januari 2003 definitief vastgesteld op hoofdgroep III, met toekenning van 9 punten voor de bij de functiewaardering betrokken secundaire gezichtspunten, leidend tot indeling in bezoldigingsschaal 7.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarderingsuitkomst. Bij het bestreden besluit van 28 juni 2005 heeft het college de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep bestrijdt appellante uitsluitend nog de toegekende scores voor de secundaire gezichtspunten Handelingsvrijheid en Contact. Als beëdigd ambtenaar van de burgerlijke stand maakt appellante zelfstandig akten op. Zij is daarover (uitsluitend) verantwoording verschuldigd aan het Openbaar Ministerie. Appellante stelt dat ten aanzien van die werkzaamheden geen (steekproefsgewijze) controle mogelijk is als bedoeld in de systeemtekst bij de score van 2 punten, zodat een score van 3 punten voor het gezichtspunt Handelingsvrijheid redelijk is. Voorts meent appellante dat gelet op de aard van de contacten met burgers regelmatig sprake is van agressie en fysieke bedreigingen, zodat een score van 3 punten voor het gezichtspunt Contact evenzeer aangewezen is. Daarnaast heeft appellante nog enkele in beroep aangevoerde formele grieven herhaald. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.1. Naar aanleiding van de door appellante aangevoerde formele grieven overweegt de Raad het volgende.
4.1.1. Appellante heeft betoogd dat de bezwarencommissie de regeling niet strikt heeft nageleefd, met name waar het de rol van de externe waarderingsdeskundige betreft. Deze grief richt zich in wezen tegen de regeling zelf, nu letterlijke toepassing van die regeling met zich zou brengen dat de waarderingsdeskundige een rol toebedeeld krijgt die niet bij een externe adviseur past. De Raad is evenwel met de rechtbank van oordeel dat de bezwarencommissie, door de wijze waarop zij de regeling feitelijk heeft uitgevoerd, geen onjuiste toepassing aan die regeling heeft gegeven en dat noch het opstellen van een zogenoemde Nota van inlichtingen door de externe functiewaarderingsdeskundige (in plaats van een “verweerschrift”), noch de rol die deze deskundige overigens in de waarderingsprocedure heeft vervuld, tot enig nadeel van appellante heeft gestrekt. Aan appellantes grief dat het verslag van de hoorzitting van 21 maart 2005 niet, zoals voorgeschreven in de regeling, is opgesteld door een (interne) medewerker van de gemeente zal de Raad - daargelaten wat daarvan is - wegens het ontbreken van een concreet belang bij appellante voorbijgaan, nu appellante van de inhoud van dat verslag kennis heeft genomen en zij de inhoud van dit verslag niet heeft bestreden en thans ook niet bestrijdt.
4.1.2. Artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante na de hoorzitting van 21 maart 2005 niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op een door het college na die hoorzitting verkregen reactie van functiewaarderingsdeskundige G., die blijkens het advies van de bezwarencommissie heeft verklaard dat er geen automatisme is tussen beëdigd zijn (als ambtenaar van de burgerlijke stand) en een score van 3 punten voor het gezichtspunt Handelingsvrijheid. Appellante heeft daar tegenover gesteld dat G. nadien desgevraagd aan haar vertegenwoordiger de door appellante tijdens de hoorzitting betrokken stelling heeft bevestigd, dat het in andere gemeenten die hetzelfde functiewaarderingssysteem hanteren algemeen gebruikelijk is dat de beëdigd ambtenaar van de burgerlijke stand die zelfstandig akten opmaakt en ondertekent een score van 3 punten krijgt voor het gezichtspunt Handelingsvrijheid.
Het college had er naar het oordeel van de Raad uit een oogpunt van zorgvuldigheid en gelet op hetgeen ter zake in artikel 7:9 van de Awb is voorgeschreven, toe dienen over te gaan de na de hoorzitting verkregen reactie van G. aan appellante te doen toekomen en haar daarbij gelegenheid moeten bieden tot het geven van een reactie alvorens op het door appellante gemaakte bezwaar te beslissen. De reactie van G. week immers af van het door appellante ingenomen standpunt en was van aanmerkelijk belang voor het nemen van de beslissing op bezwaar. De omstandigheid dat de reactie van G. is gegeven in het kader van verificatie van de tijdens de hoorzitting door appellante betrokken stelling, zoals door het college gesteld, kan daaraan niet afdoen. Weliswaar is het college niet gebonden aan de wijze van toepassing die andere bestuursorganen aan het betrokken functiewaar-deringssysteem geven, maar het college achtte die toepassing kennelijk wel relevant voor zijn standpuntbepaling. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met genoemd wetsartikel genomen. Op dit punt treft het hoger beroep dus doel.
4.2. De Raad overweegt met betrekking tot de inhoudelijke punten van geschil als volgt.
Het gezichtspunt Handelingsvrijheid.
4.2.1. Voor een juiste analyse en waardering van de opgedragen werkzaamheden is een duidelijke en herkenbare weergave daarvan (op hoofdlijnen) een vereiste. De Raad stelt vast dat de beschrijving van appellantes functie, voor zover het de in geding zijnde werkzaamheden met betrekking tot de burgerlijke stand en bevolking betreft, in het bijzonder ten aanzien van het optreden als (beëdigd) ambtenaar van de burgerlijke stand, zo beknopt en in zodanig algemene termen is opgesteld dat daaruit niet valt op te maken welke omvang (in relatie tot de overige werkzaamheden) en inhoud deze specifiek bij de functie behorende taken hebben en of die taken als niveaubepalend moeten worden aangemerkt.
4.2.2. Gezien de vaagheid van de functiebeschrijving op dit wezenlijke punt kan de functie niet zonder nadere invulling worden gewaardeerd en brengen de eisen van zorgvuldigheid en motivering met zich dat een nadere schriftelijke uitwerking van inhoud, omvang en niveau van de hier bedoelde werkzaamheden in het Motiveringsrapport Functiewaardering niet kan worden gemist. Het college heeft verzuimd in het kader van de waardering van de functie een zodanige motivering op te nemen. Het college heeft met name betoogd dat de werkzaamheden met betrekking tot de burgerlijke stand en bevolking niet van overwegende invloed zijn voor de bepaling van de hoofdgroep voor die functie. Dit valt echter naar het oordeel van de Raad noch uit de functiebeschrijving, noch uit het Motiveringsrapport Functiewaardering in voldoende mate af te leiden.
Het gezichtspunt Contact.
4.2.3. De Raad is anders dan appellante van oordeel dat uitingen van agressie van klanten niet zijn aan te merken als belangentegenstellingen als bedoeld in de systeemtekst van het GFS bij score 3 van het gezichtspunt Contact. Het gaat in appellantes functie om het verstrekken van informatie en van documenten op aanvraag. Het is de taak van de functionaris om hierbij behulpzaam te zijn en/of begrip te verkrijgen, hetgeen overeenkomt met een score van 2 punten. De betrokkenen hebben in de regel zelf belang bij het krijgen van hetgeen gevraagd is, doch appellante heeft als baliemedewerker geen belang bij het verkrijgen van hun medewerking. Er is dus geen sprake van een duidelijke belangentegenstelling in de zin van de systeemtekst bij score 3, zodat appellante anderen er niet toe hoeft te brengen om tot actie over te gaan of dit juist na te laten. Dit is niet anders indien een betrokkene geen begrip kan opbrengen voor hetgeen hem wordt meegedeeld of in het geval dat een betrokkene agressief wordt. De toegekende score voor het gezichtspunt Contact is dan ook niet onhoudbaar.
5. Al het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 7:9 en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit ten onrechte in stand is gelaten, dient te worden vernietigd.
6. In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding om het college met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante, welke worden begroot op € 322,- voor in eerste aanleg verleende rechtsbijstand en op € 322,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand, in totaal derhalve € 644,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit van 28 juni 2005;
Draagt het college op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de gemeente Terneuzen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 644,-;
Bepaalt dat de gemeente Terneuzen aan appellante het door haar in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 349,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R. Kooper en W. van den Brink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008.