ECLI:NL:CRVB:2008:BC8450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep inzake hoger beroep tegen uitspraak voorzieningenrechter
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond, gedateerd 13 juli 2005. De voorzieningenrechter had een verzoek om voorlopige voorziening van appellant afgewezen. Appellant stelde dat deze uitspraak onterecht was en heeft daarom hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, als verweerder, heeft een verweerschrift ingediend. De zitting vond plaats op 18 maart 2008, waarbij appellant aanwezig was, maar het College zich niet liet vertegenwoordigen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst, en werd in deze zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat op grond van artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet, er geen mogelijkheid is om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter. Dit betekent dat de Raad niet bevoegd is om het hoger beroep te behandelen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet ontvankelijk was. De uitspraak werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier P.E. Broekman, en werd openbaar uitgesproken op 1 april 2008.
De Raad benadrukte dat er in dit geval geen sprake was van een evidente schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, die zouden kunnen leiden tot een uitzondering op de regel van onbevoegdheid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon worden behandeld, en verklaarde zich onbevoegd.