de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juni 2006, 05/4950 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 28 maart 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2007. Betrokkene is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.S. van Daatselaar, senior beleidsmedewerker/ jurist, H.A.M. Hulshof, senior bezwaararbeidsdeskundige, W.C. Otto, bezwaarverzekeringsarts, en D. Vermeulen, arbeidskundig analist.
Bij besluit van 23 februari 2005 heeft appellant geweigerd aan betrokkene met ingang van 30 november 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen.
Bij besluit van 8 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 23 februari 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft betrokkene niet gevolgd in haar stelling dat de uit ziekte of gebrek voor haar voortvloeiende arbeidsbeperkingen in de door de verzekeringsarts opgestelde zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn onderschat. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat naar aanleiding van de signaleringen in het resultaat functiebeoordeling voldoende is toegelicht dat op die aspecten de belastbaarheid van betrokkene niet wordt overschreden.
Niettemin heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat in het dossier geen aangepaste FML aanwezig is en evenmin een lijst met de normaalwaarden inclusief interpretatiekader. Daarom mist naar het oordeel van de rechtbank de schatting een toereikend niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd en het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten.
Naar het ambtshalve oordeel van de Raad leent dit deel van het bestreden besluit zich niet voor afzonderlijke vernietiging en kan reeds om die reden de aangevallen uitspraak geen stand houden. In dit verband wijst de Raad op zijn uitspraak van 16 maart 2005, LJN AT1852, waarin hij reeds heeft overwogen dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet valt aan te merken als een voor afzonderlijke vernietiging vatbaar zelfstandig deelbesluit.
In dit verband wijst de Raad op zijn uitspraken van 12 oktober 2006, LJN AY9971, inzake de door appellant naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, zie LJN: AR4716, aan het CBBS aangebrachte aanpassingen, heeft de Raad overwogen het genoegzaam aannemelijk te achten dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde - welke zich doorgaans zullen kunnen voordoen indien hij of zij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde - alle onderkent en signaleert, waarmee wordt bereikt dat voor alle betrokkenen - de verzekerde zelf, diens eventuele rechtshulpverlener alsmede de rechter - op betrekkelijk eenvoudige wijze kenbaar is dat een gemotiveerde toelichting, onder omstandigheden als resultaat van voorafgaand overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de betreffende functies.
Het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt indien appellant een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, vindt geen steun in de hiervoor samengevatte rechtspraak van de Raad.
Op grond van het geheel van de voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang bezien met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor de betrokkene. De Raad ziet daarom, anders dan de rechtbank, geen reden om in dit geval aanvullende eisen aan de motivering of informatieverstrekking te stellen. Aldus kan de rechtbank in dit opzicht niet worden gevolgd in haar zienswijze dat het bestreden besluit niet geacht kan worden zorgvuldig te zijn tot stand gekomen en deugdelijk te zijn gemotiveerd.
De Raad kan betrokkene voorts niet volgen in haar standpunt dat de FML van 11 november 2004 aanpassing behoeft, nu dit standpunt niet met medische gegevens onderbouwd wordt.
Wel is de Raad van oordeel dat pas door de in beroep opgestelde en ingebrachte rapporten van bezwaarverzekeringsarts T.J.A. Boel en bezwaararbeidsdeskundige W.L. Wijngaards de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene voldoende is onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. Gelet hierop, en in het licht van het feit dat het hoger beroep van appellant slaagt, zal de Raad evenals de rechtbank maar op andere gronden, het inleidend beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, maar daarbij tevens bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. De Raad begroot deze kosten op € 322,- aan kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarin over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in eerste aanleg is beslist;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 8 november 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van in totaal € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2008.