ECLI:NL:CRVB:2008:BC8119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6819 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant met beperkingen in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd behandeld. Appellant, die eerder als procesoperator werkte, had zijn werk gestaakt vanwege een langdurige ziekenhuisopname. Het Uwv had zijn WAO-uitkering herzien op basis van een medische beoordeling, waarbij werd vastgesteld dat appellant beperkingen had door een stenose van de trachea en astmatische atopie. De herziening leidde tot een vaststelling van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Na bezwaar van appellant werd deze herziening aangepast naar 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid, maar de rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de functies die hem waren voorgehouden niet passend waren, omdat deze functies fabriekswerk betroffen en hij ongeschikt werd geacht voor dergelijke werkzaamheden vanwege de aanwezigheid van stof, rook en gassen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de belasting in de functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschreed. De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts overtuigend had toegelicht dat de functies geschikt waren, ondanks de markeringen in de belasting.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij M.M. van der Kade als voorzitter fungeerde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 maart 2008.

Uitspraak

05/6819 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2005, 04/2111 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.T. Sick, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sick, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is werkzaam geweest als procesoperator bij DSM. Nadat hij dit werk wegens een langdurige opname in een ziekenhuis had gestaakt, heeft het Uwv met ingang van
4 maart 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant toegekend, gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%.
Bij besluit van 18 maart 2002 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WAO-uitkering per 23 april 2002 herzien en nader vastgesteld naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling van een verzekeringsarts ten grondslag, volgens welke er bij appellant sprake is van beperkingen in verband met een stenose van de trachea door littekenvorming en astmatische atopie. Hierop is een arbeidskundige beoordeling gevolgd, volgens welke er met inachtneming van die beperkingen sprake is van geschiktheid voor een aantal functies, leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van ongeveer 42%.
Naar aanleiding van het namens appellant tegen dit besluit aangevoerde bezwaar heeft het Uwv een nader onderzoek laten verrichten door een bezwaarverzekeringsarts, die het belastbaarheidspatroon op een aantal punten heeft aangepast en een aantal van de geduide functies minder geschikt heeft geacht voor appellant. Vervolgens heeft een bezwaararbeidsdeskundige nieuwe functies geselecteerd, waarvan er na overleg met de bezwaarverzekeringsarts drie geschikt zijn geacht voor appellant. Bij beslissing op bezwaar van 25 september 2002 heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 5 november 2002 herzien en nader vastgesteld naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 februari 2004 het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 25 september 2002 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij is ten eerste overwogen dat geen aanknopingspunten zijn gevonden voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste beperkingen bij appellant is uitgegaan. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van dit besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, nu niet blijkt of bij de duiding van functies rekening is gehouden met het feit dat werken in een fabriek voor appellant minder geschikt is en hij dient te werken in een schone, rookvrije omgeving.
Vervolgens heeft een bezwaarverzekeringsarts nader toegelicht waarom de drie aan appellant voorgehouden functies geschikt zijn te achten voor hem. Bij beslissing op bezwaar van 5 april 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts, de per 5 november 2002 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de geduide functies niet passend voor hem kunnen worden geacht, althans dat ernstig aan de passendheid getwijfeld moet worden. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de constatering dat sprake is van “een geringe hoeveelheid stof, rook gassen, dampen” onvoldoende is om vast te kunnen stellen of de functies geschikt zijn.
De Raad overweegt het volgende.
Voorop moet worden gesteld dat tussen partijen nog slechts in geschil is of het Uwv, uitgaande van de voor appellant vastgestelde beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid, bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft geconcludeerd dat hij geschikt is te achten de drie hem voorgehouden functies van printplatenmonteur, metaalpersbediende en magazijn- en expeditieknecht te vervullen vanaf 5 november 2002.
Ten aanzien van dit geschilpunt stelt de Raad allereerst vast dat de belasting in voornoemde functies de voor appellant vastgestelde belastbaarheid niet overschrijdt. Er is weliswaar sprake van enige markeringen bij deze functies, maar ten aanzien daarvan is op een concludente en overtuigende wijze toegelicht dat daarin voor appellant geen belemmering is gelegen de functies te vervullen.
Met betrekking tot de grief van appellant dat de geduide functies fabriekswerk betreffen, waarvoor hij ongeschikt moet worden geacht, omdat daarbij altijd sprake is van “stof, rook, gas en/of damp”, wijst de Raad erop dat in de geduide functies sprake is van geringe concentraties stof, rook, gas en/of damp en dat een lagere score op dit aspect niet mogelijk is in het FIS. Er is derhalve geen sprake van een bijzondere belasting op dit aspect in die functies. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts enige keren gemotiveerd toegelicht dat appellant gelet op zijn ziektebeeld het beste zal functioneren in een rustige, stofarme, rookvrije en goed geventileerde ruimte. Dit betekent dat iedere werkomgeving die aan deze omschrijving voldoet, geschikt is. Verder zijn de geselecteerde functies expliciet op deze aspecten beoordeeld en geschikt geacht voor appellant. De Raad ziet geen aanleiding de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de –arbeids- deskundige hieromtrent in twijfel te trekken.
Ten slotte heeft de Raad in de beschrijvingen van de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies geen aanwijzingen gevonden voor de conclusie dat die functies, gelet op de specifieke voor appellant geldende beperkingen, overigens ongeschikt zijn te achten voor hem.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.C. Palmboom.
AR140308