ECLI:NL:CRVB:2008:BC8069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1129 NABW + 07-1130 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en wettelijke rente bij niet uitbetaalde bijstand

In deze zaak gaat het om een verzoek om schadevergoeding vanwege immateriële schade en de toekenning van een te laag bedrag aan wettelijke rente. Appellanten hebben een verzoek ingediend bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, omdat zij ten onrechte geen bijstand hebben ontvangen over de periode van 1 oktober 2003 tot 29 december 2003. Het College heeft bij besluit van 29 september 2005 een bedrag van € 168,51 aan wettelijke rente vergoed, maar het verzoek voor de rest is afgewezen. De rechtbank Groningen heeft het beroep tegen het besluit van 10 januari 2006 ongegrond verklaard, waarop appellanten in hoger beroep zijn gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard. De Raad oordeelt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij immateriële schade hebben geleden in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Wat betreft de wettelijke rente heeft de Raad vastgesteld dat deze onjuist is berekend. De Raad heeft geoordeeld dat de rente vanaf 1 december 2003 moet worden berekend, in plaats van vanaf 1 november 2003, en dat de bijzondere bijstand pas op 10 maart 2004 is toegekend. De Raad heeft het College opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is het College veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Hoogezand-Sappemeer, en moet de gemeente het griffierecht van € 142,-- vergoeden.

Uitspraak

07/1129 NABW
07/1130 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 januari 2007, 06/209 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met dat in de zaak met reg. nrs. 07/1126 NABW en 07/1127 NABW, plaatsgevonden op 12 februari 2008. Appellanten zijn niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Veltman, werkzaam bij de gemeente Hoogezand-Sappemeer. Na de gevoegde behandeling zijn de zaken weer gesplitst. In de onderhavige zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van heden, met reg. nrs. 07/1126 NABW en 07/1127 NABW.
Naar aanleiding van het verzoek om veroordeling van het College tot vergoeding van de schade in verband met de ten onrechte niet uitbetaalde bijstand over de periode van 1 oktober 2003 tot 29 december 2003 heeft het College bij besluit van 29 september 2005, zoals aangevuld bij brief van 17 oktober 2006, aan appellant voor een bedrag van
€ 168,51 aan wettelijke rente vergoed en het verzoek voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 29 september 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 januari 2006 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stellen zich op het standpunt dat sprake is van immateriële schade als gevolg van geestelijk letsel omdat appellanten en hun twee kinderen drie maanden zonder uitkering hebben moeten leven en voorts dat de wettelijke rente niet juist is berekend.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van de immateriële schade
De Raad is van oordeel - onder verwijzing naar zijn jurisprudentie ter zake, zie onder meer zijn uitspraak van 16 april 1996, LJN ZB5901 - dat appellanten op geen enkele wijze aannemelijk hebben gemaakt dat er in verband met de onrechtmatige intrekking van de bijstand vanaf 1 oktober 2003, sprake is geweest van geestelijk letsel dat kan worden beschouwd als een aantasting van hun persoon in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade moet dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van de wettelijke rente
De Raad stelt vast dat de wettelijke rente is berekend vanaf 1 november 2003 over het verschil tussen de alsnog nabetaalde bijstand over de periode van 1 oktober 2003 tot 29 december 2003 en de bij besluit van 10 maart 2004 over die periode verleende bijzondere bijstand ter zake van levensonderhoud. Dit is niet juist omdat de bijzondere bijstand eerst bij besluit van 10 maart 2004 is toegekend, en voor de berekening van de wettelijke rente dus niet vóór die datum op de ten onrechte te laat uitbetaalde bijstand in mindering kan worden gebracht. De rechtbank heeft dit niet onderkend zodat de aangevallen uitspraak reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 10 januari 2006 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor zover dat ziet op de berekening van de wettelijke rente. De Raad zal het College voorts opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op de nadere besluitvorming overweegt de Raad nog het volgende.
Ingevolge artikel 73, eerste lid, van de Algemene bijstandswet en artikel 45, eerste lid, van de Wet werk en bijstand wordt de algemene bijstand maandelijks achteraf respectievelijk per kalendermaand betaald. Daarmee is de dag van de betaling niet concreet aangeduid. Nu er geen algemeen verbindende voorschriften gelden met betrekking tot de dag waarop de bijstand had moeten zijn betaald, neemt de Raad omwille van een praktische en eenvormige rechtstoepassing tot uitgangspunt dat het juiste bedrag aan bijstand had moeten zijn betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop die bijstand betrekking heeft. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. In het onderhavige geval betekent dit dat de rente dient te worden berekend vanaf 1 december 2003.
De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 10 januari 2006;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Hoogezand-Sappemeer;
Bepaalt dat de gemeente Hoogezand-Sappemeer aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2008.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) W. Altenaar.
IJ180308