ECLI:NL:CRVB:2008:BC7687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1126 NABW, 07/1127 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van bijzondere bijstand met algemene bijstand in het kader van de Algemene bijstandswet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 januari 2007, waarin het beroep van appellanten tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer werd ongegrond verklaard. De zaak betreft de verrekening van verleende bijzondere bijstand met de algemene bijstand. Appellanten ontvingen bijstand op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en hadden in het verleden bijzondere bijstand ontvangen voor schulden die zij hadden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de intrekking van de bijstand met ingang van 1 oktober 2003 terecht was, en dat de bijzondere bijstand die appellanten was verleend, moest worden verrekend met de algemene bijstand die hen was toegekend voor de periode van 1 oktober 2003 tot 29 december 2003.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het College bij de toekenning van de algemene bijstand rekening moest houden met de bijzondere bijstand die appellanten al hadden ontvangen. De Raad stelt vast dat de bijzondere bijstand niet volledig in mindering is gebracht op de toepasselijke normbedragen, waardoor appellanten niet tekort zijn gedaan. Het hoger beroep van appellanten slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 maart 2008.

Uitspraak

07/1126 NABW
07/1127 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 januari 2007, 05/1389 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met dat in de zaak met de reg. nrs. 07/1129 NABW en 07/1130 NABW, plaatsgevonden op 12 februari 2008. Appellanten zijn niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Veltman, werkzaam bij de gemeente Hoogezand-Sappemeer. Na de gevoegde behandeling zijn de zaken weer gesplitst. In de onderhavige zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvingen bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor gehuwden. Bij twee, aan ieder van appellanten afzonderlijk gerichte besluiten van 27 november 2003 is de bijstand met ingang van 1 oktober 2003 ingetrokken. De tegen de besluiten van 27 november 2003 gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 8 maart 2004, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
Ingaande 29 december 2003 is aan appellanten wederom bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend. Bij besluit van 10 maart 2004 heeft het College aan appellanten bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 2.467,23 ter zake van in de periode van oktober tot en met december 2003 ontstane schulden bij het nutsbedrijf, de woningbouwvereniging, de ziektekostenverzekeraar, het waterbedrijf en de kinderopvang.
Bij uitspraak van 10 juni 2005, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 8 maart 2004 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover daarbij de intrekking van de bijstand met ingang van 1 oktober 2003 was gehandhaafd. Het College heeft in de uitspraak berust en ter uitvoering daarvan bij besluit van 24 juni 2005 aan appellanten over de periode van 1 oktober 2003 tot 29 december 2003 algemene bijstand toegekend onder verrekening van de aan appellanten bij het besluit van 10 maart 2004 verleende bijzondere bijstand tot een bedrag van
€ 1.611,54.
Bij besluit van 21 september 2005, voor zover van belang, is het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 24 juni 2005 voor zover gericht tegen de verrekening van de verleende bijzondere bijstand met de algemene bijstand over de periode van 1 oktober 2003 tot 29 december 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 september 2005 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het onderhavige geschil aan de hand van de Abw moet worden beoordeeld.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Abw stemmen burgemeester en wethouders ten aanzien van de personen die een gezin vormen de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van het gezin.
Vaststaat dat de bijzondere bijstand die appellanten bij het besluit van 10 maart 2004 is verleend, strekte ter voorziening in kosten over de periode van 1 oktober 2003 tot 29 december 2003 die normaliter uit de algemene bijstand moeten worden bestreden. Bij zijn besluit tot toekenning van algemene bijstand over genoemde periode was het College dan ook gehouden die bijstand af te stemmen op de aan appellanten over die periode ter beschikking staande middelen en dus rekening te houden met de bijzondere bijstand die appellanten over die periode reeds hadden ontvangen. De Raad stelt voorts vast dat, nu de over onderhavige periode verleende bijzondere bijstand niet in zijn geheel op de toepasselijke normbedragen in mindering is gebracht, appellanten zeker niet tekort zijn gedaan.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2008.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) W. Altenaar.
IJ