ECLI:NL:CRVB:2008:BC7576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2097 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van medische en arbeidskundige rapportages

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het Uwv werd gesteund in zijn besluit om appellant geen uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen. Appellant, die als orderpicker werkte, was op 14 oktober 2003 uitgevallen door lage rugklachten en onderging in augustus 2004 een operatie vanwege long- en pijnklachten. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 12 oktober 2004 in staat was om met de hem voorgehouden functies een inkomen te verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit onder de 15% hield.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voegde hieraan toe dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening hield met zijn longklachten, die al vóór augustus 2004 bestonden. Hij verwees naar informatie van zijn behandelende longarts en meldde zich begin 2005 aan bij een polikliniek voor pijnbestrijding. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen doorslaggevende betekenis hadden en dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de FML voldoende rekening hield met alle klachten van appellant en dat de vastgestelde beperkingen correct waren.

Wat betreft de arbeidskundige grondslag was de Raad van mening dat appellant, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, de voorgehouden functies kon vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten voor de rechtsbijstand niet vergoed zouden worden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 maart 2008.

Uitspraak

06/2097 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 maart 2006, 05/1752 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.F.J. de Graaff, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2008, waar appellant met bericht van afwezigheid niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Schuijt.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, die werkzaam was als orderpicker, is op 14 oktober 2003 uitgevallen wegens lage rugklachten met uitstralende pijn in het linkerbeen. Daarna heeft hij vanwege long- en pijnklachten in augustus 2004 een operatieve ingreep ondergaan.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het Uwv terecht appellant met ingang van 12 oktober 2004 niet in aanmerking heeft gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zij heeft daartoe de juistheid onderschreven van het aan het bestreden besluit van 14 april 2005 ten grondslag liggen standpunt dat appellant, uitgaande van de door de verzekeringsarts ten aanzien van hem vastgestelde beperkingen, per 12 oktober 2004 in staat was met de hem voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedraagt.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en is - kort samengevat - aangevoerd dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening is gehouden met zijn longklachten, dan wel dat er sprake is van een voortduring van deze klachten die reeds vóór augustus 2004 bestonden. Ter ondersteuning hiervan is verwezen naar de informatie van zijn behandelende longarts. Voorts is gewezen op de pijnklachten, waarvoor appellant zich begin 2005 heeft moet aanmelden bij de polikliniek pijnbestrijding van het Fransiscus ziekenhuis te Roosendaal. Ten slotte heeft appellant de geschiktheid van de geselecteerde functies bestreden.
De Raad overweegt als volgt.
Voor wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit kent de Raad evenals de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de Raad is het onderzoek van die artsen zorgvuldig en weloverwogen geweest, waarbij de Raad aantekent dat informatie van de behandelende longarts, neuroloog en polikliniek pijnbestrijding is meegewogen en dat in de FML in voldoende mate rekening is gehouden met alle klachten van appellant. In dit verband merkt de Raad op dat die longarts gedetailleerd informatie heeft verstrekt over de gezondheidssituatie van appellant ten tijde van de datum hier in geding en de periode over een jaar daaropvolgend. Appellants beroepsgronden met betrekking tot zijn long- en pijnklachten hebben de Raad niet tot een ander oordeel doen leiden omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de beperkingen die hiermee in verband staan op de datum in geding niet juist zijn vastgesteld.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag verenigt de Raad zich eveneens met hetgeen hieromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen. De Raad is uitgaande van de juistheid en volledigheid van de vastgestelde beperkingen bij appellant niet gebleken dat hij de voorgehouden functies niet zou kunnen vervullen. Gelet op de aan de functies te ontlenen verdiencapaciteit en het voor appellant maatgevende inkomen dient de vaststelling van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% voor juist te worden gehouden.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
JL