ECLI:NL:CRVB:2008:BC7563

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1918 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de arbeidsongeschiktheidsschatting door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin de medische grondslag van het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voldoende werd geacht, maar het besluit om arbeidskundige redenen werd vernietigd. Appellante had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd, die door het Uwv was toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 tot 25%. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellante correct hadden vastgesteld, maar dat er een herbeoordeling van de arbeidskundige grondslag nodig was.

In hoger beroep voerde de gemachtigde van appellante aan dat er meer beperkingen waren dan het Uwv had aangenomen, met name op psychiatrisch gebied. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellante juist hadden vastgesteld. De Raad benadrukte dat de beoordeling enkel betrekking had op de situatie op 7 maart 2004 en dat eventuele verslechteringen van de gezondheidstoestand na deze datum niet in de beoordeling konden worden meegenomen.

De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en J.P.M. Zeijen als leden, en werd openbaar uitgesproken op 21 maart 2008.

Uitspraak

06/1918 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 februari 2006, 04/1282 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 21 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.J.W.C. Lipman, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstandverzekeringsmaatschappij te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2008. Van de zijde van appellante is niemand verschenen, terwijl het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 28 juni 2004 heeft het Uwv aan appellante na ommekomst van de zogeheten wachttijd, met ingang van 7 maart 2004, een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij beslissing op bezwaar van 30 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het namens appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de arbeidskundige grondslag van de beslissing bijgesteld. Aangezien het arbeidsongeschiktheidspercentage per de in geding zijnde datum is vastgesteld op 34,3 wordt appellante ingaande
7 maart 2004 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende geacht, omdat zij geen twijfel heeft aan de juistheid van de zienswijze van de verzekeringsartsen ten aanzien van de beperkingen die appellante als gevolg van haar klachten ondervindt. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het bestreden besluit evenwel om arbeidskundige redenen vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
In hoger beroep heeft appellantes gemachtigde aangevoerd dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. In het bijzonder meent zij dat ten onrechte door de bezwaarverzekeringsarts is gesteld dat er in psychiatrische zin geen sprake is van beperkingen.
Gelet op hetgeen in hoger beroep van de zijde van appellante is aangevoerd, dient de Raad te beoordelen of de verzekeringsartsen van het UWV de beperkingen van appellante juist hebben vastgesteld. Het geheel van de omtrent appellante beschikbare gegevens overziende, komt de Raad in navolging van de rechtbank tot een bevestigende beantwoording van die vraag.
Hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd, maar verder niet is onderbouwd met nadere gegevens, biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van een nader medisch onderzoek.
Met overneming van de overwegingen in de aangevallen uitspraak ter zake stelt de Raad zich achter het oordeel van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
De Raad merkt nog op dat in dit geding slechts wordt geoordeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid op 7 maart 2004. Met een eventuele verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante na deze datum kan in dit geding geen rekening worden gehouden.
De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.
RJB