ECLI:NL:CRVB:2008:BC7450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6894 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een gedeeltelijke WAO-uitkering en de beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als systeemoperator heeft gewerkt, heeft zich per 12 september 2003 ziek gemeld vanwege rugklachten. De verzekeringsarts W.F. Groen heeft appellant op 7 juni 2004 onderzocht en vastgesteld dat er sprake is van rugklachten, maar geen indicatie voor een operatie. De arbeidsdeskundige H.J.L. Fontein heeft op basis van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% vastgesteld, waarop het Uwv een WAO-uitkering heeft toegekend.

De rechtbank heeft de neuroloog dr. J.Th.J. Tans als deskundige geraadpleegd, die op 1 juli 2005 concludeerde dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant juist was en dat de geselecteerde functies geschikt waren. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen het oordeel van de deskundige gevolgd, aangezien er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van dit uitgangspunt af te wijken. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen door Tans zijn onderschat en dat zijn behandelend neurochirurg prof. dr. R.T.W.M. Thomeer een operatie heeft geadviseerd, die op 30 november 2005 heeft plaatsgevonden.

De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar concludeert dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een toereikende basis is vastgesteld. De Raad heeft eerder uitspraken gedaan die bevestigen dat de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid op de wijze zoals in deze zaak is gedaan, aanvaardbaar is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/6894 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 november 2005, 04/4901 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2008. Namens appellant is verschenen mr. De Witte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. P.F.G. Hermans.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant is werkzaam geweest als systeemoperator. De desbetreffende arbeidsovereenkomst is per 14 augustus 2003 ontbonden. Per 12 september 2003 heeft appellant zich ziek gemeld wegens rugklachten.
De verzekeringsarts W.F. Groen heeft appellant op 7 juni 2004 onderzocht in het kader van een beoordeling op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In het door Groen op dezelfde datum uitgebrachte rapport is onder meer vermeld dat sprake is van rugklachten en dat bij neurologisch onderzoek een dubbelzijdige lysis L4-L5 met een listhesis L5 t.o.v. S1 graad 1 tot 2 is geconstateerd. Hierbij is opgemerkt dat geen indicatie tot opereren is aangenomen en dat appellant conservatief wordt behandeld. Groen heeft de voor appellant aangenomen medische beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige H.J.L. Fontein functies voor appellant geselecteerd met behulp van het Claimbeoordeling- en Borgingssysteem (CBBS). Op 1 juli 2004 heeft Fontein gerapporteerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 35 tot 45% moet worden gesteld. Bij besluit van 2 juli 2004 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 10 september 2004 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg appellant onderzocht. Op 4 november 2004 heeft Momberg gerapporteerd dat de primaire verzekeringsarts een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht en dat, gezien de geconstateerde afwijkingen, de belastbaarheid van appellant juist is ingeschat. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige W.G.E. Buskermolen op
9 november 2004 gerapporteerd dat de arbeidskundige grondslag van het besluit van
2 juli 2004 juist is. Bij besluit van 15 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft aanleiding gezien de neuroloog dr. J.Th.J. Tans als deskundige te raadplegen. Deze heeft op 1 juli 2005 een rapport uitgebracht. Hierin is onder meer vermeld dat, vanuit neurologisch oogpunt bezien, de vastgestelde belastbaarheid wordt onderschreven en dat de geselecteerde functies geschikt kunnen worden geacht. De rechtbank heeft deze conclusies overgenomen en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich onder meer op het standpunt gesteld dat zijn medische beperkingen door de deskundige Tans zijn onderschat. Hierbij heeft appellant erop gewezen dat zijn behandelend neurochirurg prof. dr. R.T.W.M. Thomeer, anders dan Tans, een indicatie aanwezig heeft geacht voor een operatie en dat de operatie op
30 november 2005 heeft plaatsgevonden. In dit verband heeft appellant onder andere verwezen naar de brief van Thomeer van 1 april 2005. Voorts heeft appellant naar voren gebracht dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een onjuiste wijze is berekend. Hierbij heeft hij erop gewezen dat de urenomvang van sbc-code 315120 - telefonist /receptionist - is vastgesteld op 38 uur per week, terwijl deze sbc-code slechts één functie met deze urenomvang bevat, te weten de functie van telefonisch medewerker storingsdienst, die één arbeidsplaats telt, en voor het overige bestaat uit deeltijdfuncties met in totaal 18 arbeidsplaatsen. Bovendien geldt, aldus appellant, dat de desbetreffende voltijdfunctie een wezenlijk andere functie-inhoud heeft dan de deeltijdfuncties en daarom niet thuishoort in sbc-code 315120. Volgens appellant is ook de loonwaarde van sbc-code 315170 - telefonist/centralist - onjuist berekend, nu ook hier geldt dat de loonwaarde is bepaald op basis van één voltijdfunctie met één arbeidsplaats, terwijl de overige functies binnen deze sbc-code deeltijdfuncties zijn.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat het bestreden besluit zowel in medisch als in arbeidskundig opzicht juist is en heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
De Raad overweegt als volgt.
De deskundige Tans heeft appellant op 24 juni 2005 onderzocht. Voorts heeft Tans kennis genomen van de in het dossier aanwezige medische stukken, waaronder de door appellant aangehaalde brief van Thomeer van 1 april 2005. Tans is tot de conclusie gekomen dat, vanuit neurologisch oogpunt bezien en gelet op de op dit vlak gebleken objectiveerbare afwijkingen, de vastgestelde belastbaarheid juist moet worden geacht en dat appellant in staat kan worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken, is de Raad niet gebleken. Hierbij wijst de Raad er nog op dat Tans de door Thomeer verstrekte medische informatie uitdrukkelijk heeft meegewogen.
Naar aanleiding van de namens appellant naar voren gebrachte grieven met betrekking tot de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid overweegt de Raad het volgende. In het onderhavige geval is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld met toepassing van stap 3 van het Besluit uurloonschatting. De Raad heeft reeds meerdere malen uitgesproken dat de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid op deze wijze aanvaardbaar is. In dit verband verwijst de Raad onder meer naar zijn uitspraken van
16 april 2002, LJN: AE3457 en 31 december 2002, LJN: AF3068. Bij de laatstgenoemde uitspraak heeft de Raad in dit verband overwogen dat het voorgedragen standpunt dat bij het bepalen van de reductiefactor binnen een fb-code moet worden uitgegaan van de functie met de geringste urenomvang, geen steun vindt in wet-, regelgeving of jurisprudentie. Wat betreft de grief dat de functie-inhoud van de functie van telefonisch medewerker storingsdienst binnen sbc-code 315120 te veel afwijkt van de overige binnen deze sbc-code vallende functies en daarom niet binnen die sbc-code thuishoort, verwijst de Raad in de eerste plaats naar zijn uitspraak van 8 augustus 2006, LJN: AY6390. In deze uitspraak is overwogen dat in beginsel kan worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Het is voor de Raad op basis van de desbetreffende stelling van appellant niet komen vast te staan dat de functie van telefonisch medewerker storingsdienst qua functie-inhoud en functiebelasting in relevante mate afwijkt van de overige functies binnen sbc-code 315120. De Raad is tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op een toereikende arbeidskundige grondslag berust.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad geen aanleiding gezien.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en J.F. Bandringa en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E. de Bree.