ECLI:NL:CRVB:2008:BC7255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2906 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WAO-uitkering en de noodzaak van een uitlooptermijn

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 april 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij besluit van 9 maart 2004 geweigerd om per 27 mei 2003 een WAO-uitkering toe te kennen aan een werkneemster van appellante. Na bezwaar van appellante werd dit besluit herroepen en werd aan de werkneemster een uitkering toegekend over de periode van 27 mei 2003 tot 9 februari 2004, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv een uitlooptermijn in acht had moeten nemen bij de beëindiging van de uitkering. De rechtbank had echter overwogen dat dit niet nodig was, aangezien het ging om een afgesloten periode in het verleden. Tijdens de zitting op 5 februari 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door L.A.P. ter Laak. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.

De Raad concludeerde dat de datum van beëindiging van de WAO-uitkering, 9 februari 2004, correct was en dat de grief van appellante met betrekking tot de materiële wijziging van het besluit geen doel trof. Het hoger beroep van appellante werd derhalve afgewezen, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 18 maart 2008.

Uitspraak

06/2906 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 april 2006, 04/1016 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft B.J. Velner te Almelo hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2008. Appellante is daarbij niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door L.A.P. ter Laak.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 9 maart 2004 heeft het Uwv geweigerd om per 27 mei 2003 een uitkering in het kader van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen aan [naam werkneemster], een werkneemster van appellante. Nadat appelante daartegen bezwaar had gemaakt, is bij het thans bestreden besluit van 9 september 2004 het besluit van 9 maart 2004 herroepen en is aan de werkneemster over de periode van 27 mei 2003 tot 9 februari 2004 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft dat beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat het Uwv bij de beëindiging van de uitkering geen uitlooptermijn in acht behoefde te nemen.
In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de gedingstukken, en meer in het bijzonder naar het beroepschrift van 15 november 2004. Tevens heeft appellante er op gewezen dat het Uwv een materiële wijziging van het bestreden besluit zou hebben willen doorvoeren maar dat er nog geen gewijzigd besluit is genomen.
De Raad overweegt als volgt.
Voor zover het hoger beroep van appellante er op neer komt dat het Uwv ten aanzien van de beëindiging van de WAO-uitkering van de werkneemster een uitlooptermijn in acht had dienen te nemen, onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat daartoe geen aanleiding is in gevallen als onderhavige waarin over een afgesloten periode in het verleden (alsnog) een uitkering wordt toegekend, aangezien er in die gevallen immers geen sprake is van een noodzaak tot instelling op een gewijzigde situatie.
Zoals uit het verweerschrift en tijdens de zitting is gebleken, stelt het Uwv zich thans op het standpunt dat 9 februari 2004 de juiste datum van de beëindiging van de WAO-uitkering is. Aangezien dat ook de datum is die in het bestreden besluit wordt gehanteerd, treft ook de daarop betrekking hebbende grief - althans, zo begrijpt de Raad de stelling van appellante aangaande de materiële wijziging - geen doel. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en M.C.M. van Laar en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL