ECLI:NL:CRVB:2008:BC7212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/446 WWB, 07/453 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstand en terugvordering van kosten in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de herziening van bijstand en de terugvordering van kosten door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Appellanten ontvingen van 27 juni 2001 tot en met 28 april 2005 een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een vermoeden van onjuiste opgave van inkomsten door appellanten, heeft het Team Fraudebestrijding van de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking dat appellanten in verschillende perioden inkomsten uit arbeid hadden ontvangen via Den Besterd Uitzendbureau, welke zij niet hadden gemeld aan het College.

Op basis van de bevindingen uit het onderzoek heeft het College op 17 november 2005 de bijstand van appellanten herzien en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar het College verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Breda heeft de uitspraak van het College bevestigd, maar appellanten hebben hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de herziening van de bijstand over de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 november 2004 niet in stand kan blijven, omdat de inkomsten over de maand september 2004 niet aan deze periode konden worden toegerekend. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het College, en draagt het College op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 644,--. De Raad concludeert dat de terugvordering van de kosten van bijstand niet kan standhouden, omdat deze ondeelbaar is met de herziening van de bijstand.

Uitspraak

07/446 WWB
07/453 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], appellant, en [Appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 december 2006, 06/1384 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 11 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. D.P.F. Arens, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2007. Appellanten zijn - zoals vooraf aangekondigd - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.G. Smout, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvingen van 27 juni 2001 tot en met 28 april 2005 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de gehuwdennorm.
Naar aanleiding van een bij het College ontstaan vermoeden dat appellanten in de periode dat zij bijstand ontvingen onjuiste opgave hebben gedaan over door appellant genoten inkomsten, heeft het Team Fraudebestrijding van de gemeente Tilburg een nader onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van appellanten. Uit de in het kader van dit onderzoek ontvangen loonspecificaties ten name van appellant van Administratie- en Belastingadvieskantoor Witlox-Somers B.V. te Tilburg (hierna: Witlox-Somers) is gebleken dat appellant naast de wel opgegeven inkomsten over de periode 23 februari 2004 tot en met
21 maart 2004 (hierna: periode 3), over de periode van 22 maart 2004 tot en met 18 april 2004 (hierna: periode 4) en de perioden van 6 september 2004 tot en met 3 oktober 2004 (hierna: periode 10) en 4 oktober 2004 tot en met 31 oktober 2004 (hierna: periode 11) inkomsten uit arbeid via Den Besterd Uitzendbureau (hierna: Den Besterd) heeft ontvangen, waarvan appellanten geen melding aan het College hebben gemaakt. Op grond van deze bevindingen, neergelegd in een rapportage van 17 november 2005, heeft het College bij besluit van 17 november 2005 de bijstand van appellanten over de perioden
1 april 2004 tot en met 30 april 2004 en 1 oktober 2004 tot en met 30 november 2004 herzien en de over die perioden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.306,92 van hen teruggevorderd.
Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2005 ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 februari 2006 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is van oordeel dat het College op basis van de in eerste instantie verkregen informatie van Witlox-Somers op goede gronden heeft aangenomen dat appellant gedurende de perioden 4, 10 en 11 inkomsten uit arbeid heeft ontvangen via Den Besterd die appellanten niet hadden opgegeven. Het is vervolgens aan appellanten om feiten te stellen en, zo nodig, te bewijzen waaruit kan worden afgeleid, dat, ondanks deze informatie, het College niet bevoegd was om de bijstand over de betreffende perioden te herzien en de kosten van bijstand over die perioden terug te vorderen.
De Raad stelt vervolgens vast dat niet (meer) ter discussie staat dat appellant over periode 4 inkomsten uit arbeid heeft genoten. Door hiervan geen melding te maken hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting van artikel 65, eerste lid, van de Algemene bijstandswet geschonden. Ten gevolge van deze schending is aan appellanten ten onrechte bijstand verleend, zodat het College op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was om de bijstand over periode 4 te herzien. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College hiertoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
De Raad is voorts, anders dan de rechtbank, van oordeel dat door appellanten voldoende aannemelijk is gemaakt dat appellant geen inkomsten via Den Besterd heeft genoten over de perioden 10 en 11. De Raad hecht hierbij met name belang aan de in hoger beroep overgelegde verklaring van Witlox-Somers van 11 januari 2007, waarin nader wordt aangegeven dat abusievelijk een fout is gemaakt in de loonberekeningen over de perioden 10 en 11 en dat de loonspecificaties over deze perioden geen betrekking hebben op door appellant genoten inkomsten maar op die van een medewerker van het uitzendbureau met dezelfde naam maar met een andere geboortedatum en een ander sofinummer. Voorts wijst de Raad erop dat de door Witlox-Somers overgelegde loonspecificaties over de perioden 3 en 4 qua cumulatie van bedragen sporen met elkaar en ook overeenkomen met de bedragen op de aan appellant verstrekte jaaropgave 2004.
Uit het vorenstaande volgt dat de herziening van de bijstand over de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 november 2004, daargelaten dat de inkomsten over de maand september 2004 niet aan deze periode toegerekend hadden kunnen worden, niet in stand kan blijven. Dit brengt mee dat ook de terugvordering geen stand kan houden. Een terugvorderingsbesluit moet immers als ondeelbaar worden beschouwd.
De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 2 februari 2006 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover daarbij de bijstand van appellant over de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 november 2004 is herzien en voor zover de kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.306,92 zijn teruggevorderd. Tevens zal de Raad het College opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad ziet aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op
€ 322,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 2 februari 2006 voor zover betrekking hebbend op de herziening van de bijstand over de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 november 2004 en op de terugvordering;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Tilburg aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Tilburg aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) W. Altenaar.
IJ