ECLI:NL:CRVB:2008:BC7125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2761 WAO, 06/2891 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.C.M. van Laar
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische urenbeperking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 april 2006, waarin de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaarde en het bestreden besluit van het Uwv vernietigde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 maart 2008 uitspraak gedaan. Appellante, die in het verleden werkzaam was als controleuse, had zich op 15 september 1993 ziek gemeld met hoofdpijnklachten en ontving een WAO-uitkering. De verzekeringsarts stelde vast dat appellante klachten had als gevolg van epilepsie en migraine, maar het Uwv trok haar WAO-uitkering per 10 mei 2005 in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de medische urenbeperking ten onrechte was komen te vervallen, ondanks toegenomen aanvallen van epilepsie en migraine. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering had, en de Raad bevestigde dit oordeel. De Raad oordeelde dat het Uwv de medische urenbeperking ten onrechte had laten vervallen en dat de rechtbank terecht het bestreden besluit had vernietigd. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 915,40 en bepaalde dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 105,- aan appellante diende te vergoeden.

Uitspraak

06/2761 WAO, 06/2891 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 3 april 2006, 05/2641 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.J.L.M. van den Reek, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft het door hem ingestelde hoger beroep ter zitting van de Raad ingetrokken (zaak nr. 06/2761 WAO).
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Reek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was in het verleden laatstelijk werkzaam als controleuse. Daarna ontving zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Vanuit die situatie heeft zij zich op 15 september 1993 ziek gemeld met hoofdpijnklachten. Aan haar is een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die sedert 14 oktober 1999 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij een herbeoordeling op 4 januari 2005 stelde de verzekeringsarts vast dat appellante klachten had als gevolg van epilepsie en migraine. De verzekeringsarts omschreef de belastbaarheid van appellante in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft, uitgaande van de FML, functies geselecteerd die appellante nog zou kunnen vervullen. De daarmee te realiseren verdiencapaciteit leidde tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Bij besluit van 15 maart 2005 is de WAO-uitkering per 10 mei 2005 ingetrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het kader van de heroverweging in bezwaar enkele beperkingen aan de FML toegevoegd, maar achtte geen indicatie voor een urenbeperking aanwezig. Ziekteverzuim in verband met een of twee migraineaanvallen per week is volgens de bezwaarverzekeringsarts geen beletsel voor arbeidsgeschiktverklaring. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens de functieselectie getoetst en aangepast aan de bijgestelde FML. Dit leidde opnieuw tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Bij besluit van 12 juli 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van
10 mei 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat op de formulieren “resultaat functiebeoordeling” markeringen met G zijn opgenomen welke niet zijn vergezeld van een nadere motivering. Daarom ontbeert het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft het beroep dan ook gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, en beslissingen genomen over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Appellante handhaaft in hoger beroep haar standpunt dat het Uwv de medische urenbeperking ten onrechte heeft laten vervallen, ondanks dat de epilepsie- en migraineaanvallen waren toegenomen. Zij acht de belasting van de geselecteerde functies te zwaar gelet op haar beperkte belastbaarheid. Zij is van mening dat bij haar als gevolg van die aanvallen sprake zal zijn van een dusdanig excessief ziekteverzuim dat van een werkgever in redelijkheid niet verlangd kan worden haar te werk te stellen. Voorts is zij het niet eens met de maximering van de maatman op 38 uur per week terwijl zij 40 uur per week werkzaam was.
Ter zitting van de Raad is namens het Uwv opgemerkt dat het loslaten van de maximering geen gevolgen heeft voor het arbeidsongeschiktheidspercentage. Tevens heeft de gemachtigde van het Uwv verklaard dat uit de beschikbare gegevens naar voren komt dat bij tewerkstelling van appellante haar ziekteverzuim als gevolg van zowel de epilepsieaanvallen als de migraineaanvallen en de migraineuze hoofdpijn bij menstruatie naar verwachting zodanig excessief zal zijn dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd appellante in bepaalde arbeid te werk te stellen. Daarbij is erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts bij de beoordeling van de frequentie van het te verwachten ziekteverzuim in het rapport van 13 mei 2005 de epilepsieaanvallen buiten beschouwing heeft gelaten. De Raad kan zich verenigen met de zienswijze van het Uwv en stelt vast dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zoals dat luidde ten tijde hier in geding. Het bestreden besluit ontbeert dan ook een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
De Raad komt niet meer toe aan bespreking van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, zoals nader gemotiveerd in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 8 januari 2007.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd. De Raad zal de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden waarop deze berust, bevestigen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand en op € 21,60 aan reiskosten. Tevens ziet de Raad aanleiding het verzoek van appellante om vergoeding van de reiskosten in beroep ad € 9,80 toe te wijzen. Voorts komen de kosten van het uitgebrachte rapport van de arts drs. J. Post van 29 december 2005 ad € 240,- voor vergoeding in aanmerking. Het totale bedrag aan door het Uwv te vergoeden proceskosten komt aldus uit op € 915,40.
Het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is en de Raad thans onvoldoende inzicht heeft in de omvang van de door het bestreden besluit geleden renteschade. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 915,40, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) W.R. de Vries.
TM