ECLI:NL:CRVB:2008:BC7052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3042 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de WAO en de transparantie van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had geoordeeld dat de lichamelijke beperkingen van de betrokkene, geboren in 1968 en werkzaam als electromonteur, door het Uwv niet waren onderschat. De betrokkene was uitgevallen voor zijn werkzaamheden vanwege een zeldzame botaandoening en oogklachten. Het Uwv had hem bij besluit van 1 april 2005 na een periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid geen uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Dit besluit werd door de rechtbank vernietigd omdat het Uwv niet voldoende had gemotiveerd waarom de geduide functies geschikt waren voor de betrokkene.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) niet voldeed aan de vereisten van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. De Raad wijst erop dat het Uwv na eerdere uitspraken van de Raad in 2004 aanpassingen had gedaan aan het CBBS, maar dat deze aanpassingen nog steeds niet voldoende waren om aan de eisen te voldoen. De Raad concludeert dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat het Uwv inmiddels een toereikende motivering heeft gegeven voor de geschiktheid van de functies. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het Uwv opdroeg een nieuw besluit te nemen, omdat dit niet meer nodig is.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.S.E. Wulffraat-Van Dijk als voorzitter, en de leden H.G. Rottier en F.A.M. Stroink. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 maart 2008, in aanwezigheid van griffier E. de Bree.

Uitspraak

06/3042 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
tegen de uitspraak van rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 april 2006, 05/3342 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
en
[Betrokkene] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 12 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2008. Namens het Uwv is mr. B.H.C. de Bruijn verschenen. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene, geboren in 1968, is uitgevallen voor zijn werkzaamheden als electromonteur in verband met een zeldzame botaandoening en oogklachten. Nadat betrokkene was onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts en een gesprek had gehad met een voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige, heeft het Uwv betrokkene bij besluit van 1 april 2005 in aansluiting op een periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid niet in aanmerking wordt gebracht voor een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit van 15 september 2005 is dat bezwaar ongegrond verklaard.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de lichamelijke beperkingen van betrokkene door het Uwv niet zijn onderschat. Daarbij heeft de rechtbank er onder meer op gewezen dat door betrokkene geen medische informatie was overgelegd die maakte dat betrokkene beperkter moest worden geacht dan door het Uwv werd aangenomen. De rechtbank heeft echter tevens overwogen dat het zogenoemde Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) zoals dat door het Uwv werd gehanteerd nadat het Uwv dat systeem had aangepast naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN AR4716, AR 4717, AR4718, AR 4719, AR 4721 en AR 4722), nog steeds niet voldeed aan een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een schattingsbesluit in een concreet geval. Aangezien het bestreden besluit om die reden een deugdelijke motivering ontbeerde heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak had overwogen.
Het Uwv heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Kort gezegd heeft het Uwv betoogd dat met de wijzigingen die waren aangebracht in het CBBS wel werd voldaan aan de vereisten zoals die waren neergelegd in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004.
Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 over de aanpassingen van het CBBS heeft het Uwv op 14 mei 2007 een rapportage ingebracht in welke rapportage een aanvullende motivering voor de geschiktheid van de geduide functies is gegeven. Tevens heeft het Uwv op 3 januari 2008 een vraagstelling van de Raad van 18 december 2007 beantwoord.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt vast dat, nu betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, de omvang van het geding in hoger beroep zich beperkt tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit.
Zoals blijkt uit de genoemde uitspraken van 12 oktober 2006 werd met de aanpassingen die waren aangebracht aan het CBBS na de uitspraak van de Raad van 9 november 2004, nog steeds niet onder alle omstandigheden voldaan aan de vereisten van een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een met behulp van dat systeem tot stand gekomen besluit. In dat opzicht kan de Raad zich dan ook verenigen met het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en in zoverre kan die uitspraak dan ook in stand blijven. Met inachtneming van de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 heeft het Uwv vervolgens, mede aan de hand van de vraagstelling van de Raad van 18 december 2007, een naar het oordeel van de Raad thans toereikende motivering van het bestreden besluit verstrekt. De Raad ziet derhalve aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Voor een opdracht om een nader besluit te nemen bestaat geen aanleiding meer om welke reden de daarop betrekking hebbende opdracht van de rechtbank in de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin is bepaald dat het Uwv een nieuw besluit neemt;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-Van Dijk als voorzitter en H.G. Rottier en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E. de Bree.
JL