ECLI:NL:CRVB:2008:BC7051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3191 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellant, geboren in 1964, was werkzaam als grondwerker en is in verband met rugklachten uitgevallen. Zijn arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn per 1 juni 1994 ingetrokken, maar na een nieuwe uitval in 1997 is hem een WAO-uitkering toegekend, die sedert 26 oktober 2003 was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv, heeft het Uwv in 2005 de WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de medische beoordeling, inclusief die van de rugklachten, werd onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij lijdt aan een hernia en dat er sprake is van een psychische stoornis waarvoor hij medicatie ontvangt. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en oordeelt dat de rechtbank voldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat appellant in staat is de hem geduide functies te vervullen. De Raad concludeert dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding niet is overschat en dat indien er een intensivering van de psychische klachten optreedt, appellant het Uwv kan verzoeken om zijn uitkering te herzien.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellant en het Uwv hebben gewogen. De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

06/3191 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 april 2006, 05-3870 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2008. Namens appellant is daarbij mr. Ten Seldam verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, geboren in 1964, was werkzaam als grondwerker voor welke werkzaamheden hij in verband met rugklachten is uitgevallen. De hem in verband daarmee toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn per 1 juni 1994 ingetrokken. Op 27 oktober 1997 is appellant wederom uitgevallen, hem is per einde wachttijd een uitkering in het kader van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk, toegekend die sedert 26 oktober 2003 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Nadat appellant was onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts en een gesprek had gehad met een voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige, heeft het Uwv bij besluit van 20 januari 2005 de WAO-uitkering van appellant per 21 maart 2005 1999 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij het thans bestreden besluit van 28 juni 2005 ongegrond is verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak dat beroep ongegrond verklaard. Kort gezegd, en voorzover hier van belang, heeft de rechtbank daarbij overwogen dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig is geweest en dat de medische beoordeling, ook die aangaande de rugklachten, wordt onderschreven. De rechtbank was verder van oordeel dat er geen sprake was van een depressief syndroom op de datum in geding, waarbij de rechtbank er op wees dat appellant dienaangaand ook geen medische stukken had ingebracht. De rechtbank achtte ten slotte voldoende gemotiveerd waarom appellant de hem geduide functies kon vervullen.
In hoger beroep heeft appellant benadrukt dat bij hem sprake is van een hernia en dat die diagnose wordt bevestigd door de huisarts. Tevens stelt appellant dat wel sprake is van een psychische stoornis en dat daarvoor medicatie wordt verstrekt.
Het Uwv heeft verwezen naar de standpunten die eerder werden betrokken.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en met hetgeen de rechtbank in dat verband heeft vastgesteld en overwogen. Aangezien hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd in wezen een herhaling is van het reeds gestelde in eerste aanleg, volstaat de Raad er mee te verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank. De Raad voegt daar nog aan toe dat voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid niet de diagnose bepalend is, maar de beperkingen die uit de ziekte of het gebrek voortvloeien. Uit de stukken blijkt dat het Uwv in verband met de rugklachten van appellant een aantal beperkingen heeft aangenomen. Uit de stukken blijkt voorts dat appellant op de datum in geding niet onder psychiatrische behandeling stond en dat met het medicijngebruik van appellant rekening is gehouden. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om te concluderen dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding is overschat.
Indien er sprake is van een intensivering van de contacten met de psychiater en van een toename van de psychische beperkingen, kan appellant het Uwv verzoeken zijn WAO-uitkering in verband daarmee per de datum van die toename te verhogen.
De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en H.G. Rottier en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Bree, uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E. de Bree.
JL