ECLI:NL:CRVB:2008:BC6937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2805 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een huishoudelijk medewerkster na intrekking van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als huishoudelijk medewerkster werkte, was op 28 augustus 1992 uitgevallen door verergerde sarcoïdose en depressieve klachten. Haar arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering was aanvankelijk vastgesteld op 80 tot 100%. Echter, het Uwv heeft op 20 december 2004 besloten om deze uitkering per 17 februari 2005 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, waaronder stijve handen, chronische gewrichtsklachten en psychische problemen. Ter ondersteuning van haar standpunt verwees zij naar informatie van haar huisarts. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 1 februari 2008 behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. S. Mahabier, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. C.F. Sitvast.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante juist was. De Raad oordeelde dat er geen medische gronden waren om te twijfelen aan de geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, met J.W. Schuttel en R. Kruisdijk als leden, en werd in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2008.

Uitspraak

06/2805 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2006, 05/4836 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Mahabier, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een aanvullend stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2008, waar appellante is verschenen met mr. Mahabier, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast.
II. OVERWEGINGEN
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende, tussen partijen niet bestreden, feiten en omstandigheden.
Appellante, die werkzaam was als huishoudelijk medewerkster, is op 28 augustus 1992 uitgevallen wegens verergerde sarcoïdose en depressieve klachten met angsten en slaapstoornissen. Tevens had zij gewrichts- en spierpijnen. Aan haar werd uitkering toegekend krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 20 december 2004 heeft het Uwv deze arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 17 februari 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
Bij besluit van 30 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 20 december 2004 ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante doen aanvoeren dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen als gevolg van stijve handen, chronische gewrichtsklachten en psychische problemen. Ter ondersteuning is verwezen naar informatie van haar huisarts d.d. 3 mei 2005. Voorts is appellante van mening dat zij door deze beperkingen niet in staat is om de geduide functies te vervullen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat bezwaarverzekeringsarts P. van Zalinge op basis van dossieronderzoek en de verkregen informatie uit de hoorzitting, alsook de gegevens uit de behandelend sector genoegzaam heeft aangegeven waarom de belastbaarheid van appellante zoals weergegeven in de FML niet is overschat. In dit verband merkt de Raad op dat de internist-nefroloog dr. C.W.H. de Fijter bij appellante gewrichtsklachten voornamelijk uit ochtendstijve handen zonder artritisverschijnselen en zonder aanwijzingen voor rheumatoïde artritis of activiteit van sarcoïdose heeft vastgesteld. Voorts is de Raad niet gebleken dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de onderzoeksbevindingen van de behandelend psychiater S. Bissessur en psychologe
C.J. Booi, of met het medicijngebruik van appellante. Nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat op de datum in geding met verdergaande beperkingen in de FML rekening gehouden diende te worden, is naar het oordeel van de Raad de medische grondslag van het bestreden besluit juist te achten.
De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, evenmin grond om te oordelen dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
JL