ECLI:NL:CRVB:2008:BC6896
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellant en prostituées
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 mei 2007, waarin de rechtbank oordeelde over de arbeidsverhouding tussen appellant en de prostituées die voor hem werkzaam waren. De rechtbank had eerder, op 2 juni 2005, geoordeeld dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, wat leidde tot de oplegging van correctie- en boetenota’s door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de feiten met betrekking tot de dames [A.] en [B.] onjuist heeft gekwalificeerd, wat volgens hem gevolgen heeft voor de verzekeringsplicht van de overige prostituées die voor hem werkten.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de arbeidsverhouding tussen appellant en de prostituées al eerder was beoordeeld en dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de eerdere oordelen zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding en dat de boetenota’s op goede gronden zijn opgelegd. Appellant heeft niet aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen op grond van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) heeft voldaan, en zijn beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen omdat er geen schriftelijke toezeggingen waren gedaan die zijn vertrouwen konden wekken.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen. De uitspraak is gedaan in een openbare zitting op 13 maart 2008, waarbij de Raad heeft geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor het toekennen van proceskosten aan appellant.