ECLI:NL:CRVB:2008:BC6529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7231 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en de medische beoordeling in het kader van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als naaister werkte, was in juni 1997 uitgevallen met psychische klachten en ontving een WAO-uitkering. Na een herbeoordeling in 2003 werd haar uitkering per 10 december 2003 ingetrokken, waarna zij zich op 29 maart 2004 opnieuw ziek meldde. Het Uwv weigerde haar ziekengeld per 14 februari 2004, gebaseerd op de medische beoordeling van verzekeringsarts R. Weijers, die concludeerde dat appellante hersteld was en in staat was om haar aangepaste werk te hervatten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv berust op een zorgvuldige medische beoordeling. De Raad wijst erop dat appellante meerdere keren op het spreekuur is gezien en dat de verzekeringsartsen haar situatie zorgvuldig hebben beoordeeld. De Raad concludeert dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen. De subjectieve beleving van appellante wordt niet als doorslaggevend beschouwd in deze beoordeling.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht het ziekengeld heeft geweigerd. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 maart 2008, waarbij de betrokken rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

05/7231 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 november 2005, 05/1757 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ham. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Croes.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als naaister voor gemiddeld 23,75 uur per week toen zij in juni 1997 uitviel met psychische klachten. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een herbeoordeling in 2003 zijn voor appellante, die inmiddels ook rugklachten had gekregen, beperkingen aangenomen voor rugbelastende activiteiten en psychische beperkingen, die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 september 2003. Op basis van door een arbeidskundige geselecteerde passende functies is de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellante berekend op minder dan 15%. Vervolgens is de WAO-uitkering van appellante bij besluit van 10 oktober 2003 per 10 december 2003 ingetrokken. Aansluitend is appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet.
Vanuit die situatie heeft appellante zich op 29 maart 2004 ziek gemeld met een oorontsteking, klachten van de rechterschouder, het linkerbeen en psychische klachten. Appellante is enige keren op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest, laatstelijk op 14 februari 2005. De verzekeringsarts R. Weijers was toen van mening dat het ziekteproces van appellante dusdanig was dat zij voldoende belastbaar was om in het eerder geduide aangepaste werk te functioneren en verklaarde haar per de onderzoekdatum hersteld. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van
15 februari 2004 appellante per 14 februari 2004 ziekengeld geweigerd. Het tegen het besluit van 15 februari 2004 gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 april 2005 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante is in hoger beroep, voor zover thans nog van belang, aangevoerd dat appellante het niet eens is met de medische beoordeling. Zij is ziek en kan met haar beperkingen niet werken.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder "zijn arbeid" verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor haar oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO.
Deze concretisering in het kader van de WAO betekent dat een aantal functies ieder afzonderlijk voor de betrokken verzekerde geschikt is geacht. Gelet hierop dient onder "zijn arbeid" in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan elk van deze functies afzonderlijk. Dit brengt mee dat de verzekerde in de hier bedoelde gevallen voor de toepassing van de ZW ongeschikt is voor "zijn arbeid", als zij voor al deze functies ongeschikt is. In het onderhavige geval moet als “zijn arbeid” worden aangemerkt de functies die aan appellante zijn voorgehouden in het kader van het besluit van 10 oktober 2003, waarbij de WAO-uitkering van appellante met ingang van 10 december 2003 is ingetrokken.
De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische beoordeling. Appellante is na haar ziekmelding meerdere keren op het spreekuur gezien. Verzekeringsarts Weijers heeft appellante op 14 februari 2004 onderzocht. Bezwaarverzekeringsarts S. Gommers heeft appellante in het kader van de hoorzitting gesproken en op basis van eigen onderzoek, informatie van de behandelend orthopedisch chirurg, de huisarts en de behandelend psychotherapeut het primaire medische oordeel bevestigd. Appellante heeft geen nadere medische informatie in het geding gebracht die aanleiding zou kunnen geven voor de conclusie dat de medische beoordeling niet juist is geweest. De omstandigheid dat appellante nog voor haar klachten onder behandeling is, maakt dit niet anders. Aan de omstandigheid dat appellante haar gezondheidstoestand anders ervaart dan de verzekeringsartsen die haar hebben onderzocht, kan de Raad in het kader van onderhavige beoordeling geen gewicht toekennen, omdat de subjectieve beleving van de klachten door de betrokkene niet een factor is die bij een beoordeling in het kader van de ZW een rol kan spelen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bevinding van de (bezwaar)verzekeringsarts dat appellante per 14 februari 2004 hersteld was, kan worden gevolgd. Het Uwv heeft dan ook terecht appellante per die datum uitkering van ziekengeld geweigerd. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en H.G. Rottier en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E.M. de Bree
JL