[Betrokkene] (hierna: betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 mei 2006, 05/1230 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 7 maart 2008
Namens betrokkene heeft mr. M.A. Misker, werkzaam bij D.A.S Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 23 januari 2008 heeft de gemachtigde aan de Raad laten weten dat betrokkene op 6 mei 2007 is overleden. Appellanten hebben te kennen hebben de procedure te willen voortzetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2008. Appellanten zijn niet verschenen, terwijl het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
Bij besluit van 20 april 2005 heeft het Uwv aan betrokkene meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2003 wordt uitbetaald alsof hij 45 tot 55% arbeidsongeschikt is.
Zowel in het namens betrokkene gemaakte bezwaar, dat bij beslissing op bezwaar d.d. 29 juni 2005 ongegrond is verklaard, als in beroep is door betrokkenes gemachtigde naar voren gebracht dat de fiscus voor het jaar 2003 een bepaalde winstverdeling tussen betrokkene en zijn echtgenote heeft geaccepteerd en dat het Uwv die fiscale keuze van betrokkene dient te volgen.
Het Uwv heeft bij verweerschrift in beroep het standpunt ingenomen dat er in dit geval aanleiding is om de fiscale keuze van betrokkene niet te volgen, aangezien de feitelijke situatie met betrekking tot de bedrijfsvoering ten opzichte van de voorgaande jaren niet is veranderd. Er heeft zich geen wijziging voorgedaan in de aard van de werkzaamheden van beide echtelieden dan wel in het aandeel van ieder van hen in deze werkzaamheden, welke de gewijzigde fiscale keuze rechtvaardigt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv er in redelijkheid van uit is kunnen gaan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen op de door betrokkene bepleite toepassing van de volgens vaste jurisprudentie geldende hoofdregel dat, bij beantwoording van de vraag in hoeverre een zelfstandige in zijn bedrijf arbeid heeft verricht en daaruit inkomsten heeft verworven, in beginsel doorslaggevende betekenis toekomt aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte - en door de fiscus gehonoreerde - keuze. Het beroep is ongegrond verklaard.
Hetgeen betrokkenes gemachtigde in hoger beroep heeft aangevoerd bestaat slechts in een herhaling van de beroepsgronden, bevat in vergelijking met de stellingname in eerste aanleg geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad kan zich met dat oordeel, zomede met de overwegingen waar dat oordeel op is gebaseerd, ten volle verenigen. Hieruit volgt dat, met overneming van de overwegingen van de rechtbank, de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2008.