ECLI:NL:CRVB:2008:BC6255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2303 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering WAZ-uitkering en vaststelling maatmaninkomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die eerder in loondienst werkte en later als zelfstandige, ontving een WAZ-uitkering. Het Uwv schorste deze uitkering op basis van het inkomen dat appellant verdiende bij een nieuwe werkgever. Appellant betwistte de hoogte van het maatmaninkomen dat door het Uwv was vastgesteld en stelde dat dit onjuist was berekend. De rechtbank oordeelde dat het Uwv geen financiële gegevens had opgevraagd die niet nodig waren voor de vaststelling van de AAW-uitkering en dat appellant deze gegevens zelf niet had verstrekt. De rechtbank vond de arbeidskundige benadering van het Uwv aanvaardbaar en verwierp de stelling van appellant dat zijn inkomen veel hoger was dan door het Uwv aangenomen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het maatmaninkomen onjuist was vastgesteld en voegde een brief van zijn accountant toe als bewijs. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bepalingen van de WAZ het Uwv verplichten tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende onderbouwde gegevens had gepresenteerd om zijn stelling te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er waren geen termen aanwezig om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

06/2303 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 maart 2006, 05/1901 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.L.J.J. Vereijken, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2008. Appellant en zijn bovengenoemde gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is tot 1974 werkzaam geweest in loondienst. Vervolgens heeft hij gewerkt als zelfstandige op het terrein van (de renovatie van) sanitair. Voor deze werkzaamheden is hij in 1978 uitgevallen, waarna hem een uitkering is toegekend aanvankelijk op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Deze uitkering is naderhand omgezet naar een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), welke laatstelijk is uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Per 1 januari 2003 is appellant gaan werken bij [B. B.V.] te Mijdrecht. Naar aanleiding van het door appellant met deze arbeid verdiende inkomen is het Uwv bij besluit van 11 januari 2005 overgegaan tot schorsing van de WAZ-uitkering van appellant per 1 februari 2005. In verband daarmee heeft L.J. Bodewes, arbeidsdeskundige bij het Uwv, op 7 januari 2005 een rapport opgesteld. Daarin heeft hij vermeld, dat bij het vaststellen van de AAW-uitkering destijds geen financiële gegevens zijn opgevraagd met betrekking tot de gerealiseerde winsten voor de uitval van appellant. Hoewel hij aan appellant heeft gevraagd te bezien of deze nog over de bedoelde gegevens beschikte, heeft hij, ervan uitgaande dat de desbetreffende cijfers niet meer beschikbaar zouden zijn, een schatting gemaakt van het te hanteren maatmaninkomen, waartoe het wel bekende (loon)inkomen voor uitval is omgerekend naar de jaren 2003-2004. Deze vaststelling van het maatmaninkomen op € 27.088,- respectievelijk € 27.330,- (in bezwaar zijn deze cijfers bijgesteld op € 31.022,- en € 33.988,-) leidde na vergelijking met het over 2003 en 2004 verworven inkomen van respectievelijk € 68.640,- en € 66.000,- tot de conclusie dat de WAZ-uitkering over genoemde jaren op nihil diende te worden gesteld. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 25 februari 2005 appellant medegedeeld, dat zijn WAZ-uitkering per 1 januari 2003 met toepassing van artikel 58 van de WAZ niet wordt uitbetaald omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op minder dan 25%. Bij separaat besluit van dezelfde datum heeft het Uwv de aan appellant verstrekte WAZ-uitkering over de periode van
1 januari 2003 tot 1 februari 2005 van hem teruggevorderd tot een bedrag van (bruto)
€ 23.198,77. Namens appellant is bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waarbij met name is gesteld dat het Uwv het maatmaninkomen onjuist heeft berekend en dat dit op een (veel) hoger bedrag zou moeten worden gesteld. Na hernieuwd arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
Het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen, dat het Uwv de eerder bedoelde financiële gegevens niet heeft opgevraagd omdat deze voor het vaststellen van de AAW-uitkering van appellant destijds niet nodig waren, terwijl appellant deze gegevens zelf in bezwaar noch in beroep heeft verstrekt. Uitgaande van deze situatie heeft de rechtbank de door het Uwv gekozen arbeidskundige benadering aanvaardbaar geacht. De stelling van appellant dat zijn inkomen voor uitval veel hoger is geweest dan door het Uwv aangenomen - appellant meent dat dit inkomen anderhalf maal hoger was - wordt niet gevolgd, omdat appellant deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Met betrekking tot de terugvordering heeft de rechtbank opgemerkt dat de bepalingen van de WAZ tot terugvordering verplichten van hetgeen onverschuldigd is betaald.
In het namens appellant ingestelde hoger beroep is nogmaals benadrukt dat het maatmaninkomen onjuist is berekend en dat dit veel hoger moet zijn dan het bedrag waarop het Uwv is uitgekomen. Ter ondersteuning daarvan heeft appellant in hoger beroep een brief van 14 december 1977 van zijn (toenmalige) accountant overgelegd, waarin deze aangeeft dat de te verwachten winst over 1978 f 70.800,- zou bedragen. Tevens heeft appellant gesteld dat hij zijn inkomensgegevens altijd en ook voor de start van zijn nieuwe baan aan het Uwv heeft doorgegeven.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt allereerst vast, dat appellant het over 2003 en 2004 vastgestelde inkomen niet betwist. De bezwaren van appellant richten zich wat betreft de kortingsbeslissing uitsluitend tegen het door het Uwv gehanteerde maatmaninkomen. Gezien de gehoudenheid van het Uwv tot toepassing van de in artikel 58 van de WAZ opgenomen anticumulatieregeling - waaruit ook de gehoudenheid voortvloeit om het maatmaninkomen vast te stellen en dit te vergelijken met het verdiende inkomen - heeft het Uwv, nu in feite geen andere methode voorhanden was, het laatst bekende inkomen voorafgaande aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid van appellant tot uitgangspunt genomen, dit omgerekend naar de jaren in geding en is vervolgens tot de conclusie gekomen dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellant over de bewuste jaren op minder dan 25% moet worden gesteld. Appellant heeft wel aangegeven, dat zulks onjuist is en dat het tot uitgangspunt genomen maatgevende inkomen veel te laag is, maar daartegenover geen betrouwbare en voldoende onderbouwde gegevens gesteld die
- via de door het Uwv gehanteerde methode dan wel via de meer gebruikelijke wijze van berekening - tot een ander resultaat met betrekking tot de uiteindelijke korting zouden kunnen leiden. Opmerking verdient in dit verband, dat de enkele prognose van de accountant van appellant ten aanzien van het jaar 1978 onvoldoende gewicht in de schaal legt. De Raad wijst er, met de rechtbank, bovendien op, dat gelet op het over de jaren 2003 en 2004 verdiende inkomen, eerst een maatmaninkomen van € 88.000,- tot een ander resultaat dan op nihil-stelling zou leiden. Appellant heeft als gezegd niet (voldoende) aannemelijk gemaakt dat zijn maatgevende inkomen op genoemd bedrag of hoger zou moeten worden gesteld.
Voor zover appellant met zijn stelling over het steeds en tijdig doorgeven van zijn inkomensgegevens heeft beoogd de terugvordering aan de orde te stellen, volstaat de Raad ermee om er - wat er verder zij van deze stelling - op te wijzen dat de bepalingen van de WAZ het Uwv tot terugvordering verplichten. Bovendien kon appellant gelet op de hoogte van het - niet betwiste - inkomen over 2003 en 2004, minimaal vermoeden dat zulks gevolgen kon hebben voor de uitbetaling van zijn WAZ-uitkering.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Riphagen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.