ECLI:NL:CRVB:2008:BC5951
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- H. Bedee
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de toereikendheid van de motivering in hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 16 december 2005 een eerder besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van de appellant in te trekken, had vernietigd maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 maart 2008 uitspraak gedaan. De appellant, die als verkoper werkzaam was, was op 21 september 2001 uitgevallen wegens rug- en visusklachten en ontving vanaf 25 september 2002 een WAO-uitkering. Het Uwv had op 8 oktober 2004 besloten de uitkering per 1 december 2004 in te trekken, wat door de rechtbank in eerste aanleg als ongegrond werd verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad de grieven van de appellant grotendeels herhaald gezien, maar oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv op een juiste medische grondslag berust. De Raad heeft geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de conclusies die daaruit zijn getrokken. De Raad heeft de door de appellant overgelegde medische stukken, waaronder een brief van zijn huisarts, niet als voldoende beschouwd om de beperkingen van de appellant in een andere licht te plaatsen.
De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de appellant zijn voorgehouden, zoals telefonist en inpakker, voldoende zijn om de schatting van de verdiencapaciteit te onderbouwen. De Raad heeft de motivering van het bestreden besluit als toereikend beoordeeld, waarbij de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige en bezwaarverzekeringsarts zijn meegenomen. De Raad heeft de proceskosten van de appellant in hoger beroep toegewezen aan het Uwv, omdat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een toereikende motivering is voorzien. De uitspraak bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 322,-.