ECLI:NL:CRVB:2008:BC5922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2052 WAO en 08/412 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering na vernietiging eerdere beslissing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de herziening van zijn WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 maart 2008 uitspraak gedaan. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat de arbeidsdeskundige geen overleg had gepleegd met de verzekeringsarts. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand was gekomen. De rechtbank had het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de medische en arbeidskundige grondslagen opnieuw beoordeeld moesten worden.

Appellant was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en stelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist was. Hij voerde aan dat zijn gezondheidstoestand niet was veranderd en dat de aangenomen belastbaarheid niet overeenkwam met eerdere beoordelingen. Daarnaast betwistte hij de consistentie van de rechtbank in haar oordeel over de arbeidskundige grondslag van het besluit.

De Raad overwoog dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit terecht had betrokken in haar oordeelsvorming. De Raad bevestigde dat de rechtbank de juiste procedure had gevolgd en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om het nadere besluit van het Uwv te weerleggen. De Raad concludeerde dat het nadere besluit, dat was genomen na overleg tussen de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts, op de juiste wijze was onderbouwd.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het nieuwe besluit ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

07/2052 WAO en 08/412 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 22 februari 2007, 06/585
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Dennekamp hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, alsmede een afschrift van de ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen beslissing op bezwaar van 3 augustus 2007 en afschriften van enkele aan die beslissing ten grondslag gelegde stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2008. Appellant is met bericht vooraf niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
De feiten die in de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen derhalve voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
Bij besluit van 17 oktober 2005 heeft het Uwv de aan appellant krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 14 december 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 3 maart 2006
(hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat aan het bestreden besluit een onjuist beeld van de belastbaarheid van appellant ten grondslag heeft gelegen. De rechtbank heeft zich daarmee gesteld achter de medische grondslag van het bestreden besluit. Wat de arbeidskundige grondslag van het besluit betreft, was de rechtbank van oordeel dat het niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen omdat de (bezwaar)arbeidsdeskundige geen overleg heeft gepleegd met de (bezwaar)verzekeringsarts; naar haar opvatting had de arbeidsdeskundige niet zonder medische consultatie kunnen stellen dat de ten aanzien van appellant geduide functies waarin bovenhands werken voorkomt blijven binnen de mogelijkheden van appellant. Om die reden dient het Uwv naar het oordeel van de rechtbank een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tot slot heeft de rechtbank aangegeven zich niet te kunnen stellen achter het standpunt van appellant dat zowel de beslissing op bezwaar als het daaraan voorafgegane besluit van 17 oktober 2005 dienen te worden vernietigd zonder dat de rechtsgevolgen van die besluiten in stand kunnen blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de Raad de toepassing van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) in beginsel aanvaardbaar heeft geacht en het Uwv met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige, overgelegd in beroep, het bestreden besluit naar behoren heeft onderbouwd en daarmee voldoet aan de door de Raad gestelde vereisten.
Appellant heeft in hoger beroep aangegeven dat hij zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit, wat de medische grondslag betreft, stand kan houden. Hij heeft daartoe zijn in eerdere instanties aangevoerde bezwaar tegen de medische grondslag van het bestreden besluit herhaald. Naar zijn mening kan het toch niet zo zijn dat waar zijn gezondheidstoestand in wezen geen verandering heeft ondergaan in vergelijking met zijn gezondheidstoestand ten tijde van eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen, thans een mate van belastbaarheid wordt aangenomen die groter is dan de tijdens die eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen ten aanzien van hem vastgestelde belastbaarheid. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank een innerlijk inconsistent oordeel heeft gegeven ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, door enerzijds te overwegen dat het niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen en anderzijds dat het bestreden besluit naar behoren is onderbouwd. Tot slot heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte een oordeel heeft gegeven over het deel van de zaak dat niet tot een vernietiging van het bestreden besluit heeft geleid, hetgeen tot gevolg heeft dat appellant tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep dient in te stellen hoewel hij het eens was met de vernietiging van het bestreden besluit en de opdracht aan het Uwv om met inachtneming van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
De Raad overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de Raad is de wijze waarop de rechtbank het bestreden besluit, mede gelet op hetgeen appellant in zijn aan de rechtbank gericht beroepschrift heeft aangevoerd, heeft getoetst in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant heeft in zijn beroepschrift aangegeven zich niet te kunnen vinden in de medische grondslag van het bestreden besluit en de rechtbank heeft derhalve terecht dat onderdeel van het bestreden besluit in haar oordeelsvorming betrokken en haar oordeel dienaangaande in de aangevallen uitspraak neergelegd.
De grief dat de rechtbank haar beslissing innerlijk inconsistent heeft onderbouwd, treft naar het oordeel van de Raad ook geen doel. De Raad wijst er daartoe op dat de rechtbank het bestreden besluit heeft vernietigd omdat het, nu er over een bepaald aspect van de arbeidskundige onderbouwing van dat besluit geen overleg had plaatsgevonden tussen de (bezwaar)arbeidsdeskundige en de (bezwaar)verzekeringsarts, naar haar oordeel, niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit voldoet aan de door de Raad gestelde vereisten ter zake van de onderbouwing van het in dat besluit vervatte standpunt dat de ten aanzien van appellant geduide functies voor hem in medisch opzicht geschikt zijn te achten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft het bestreden besluit op dit punt, zo begrijpt de Raad de desbetreffende overweging in de aangevallen uitspraak, naar behoren onderbouwd.
Het Uwv heeft berust in het oordeel van de rechtbank en heeft een nader besluit op bezwaar, gedateerd 3 augustus 2007, genomen, waarbij het in het bestreden besluit vervatte standpunt is herhaald, zij het dat het nadere besluit op bezwaar ter uitvoering van de aangevallen uitspraak mede is gebaseerd op een alsnog gepleegd overleg tussen de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts. De Raad heeft beslist dat dit nadere besluit van 3 augustus 2007 op de voet van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb deel uitmaakt van het onderhavige geding. Nu de medische grondslag van het nadere besluit van 3 augustus 2007 dezelfde is als die van het bestreden besluit, ziet de Raad aanleiding de bezwaren van appellant tegen dit onderdeel van het bestreden besluit te bespreken in het kader van de toetsing van het nadere besluit.
De Raad is van oordeel dat in hetgeen appellant ter zake van de medische grondslag heeft aangevoerd, geen grond is te vinden om het nadere besluit niet in stand te laten. De omstandigheid dat bij eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen de belastbaarheid voor arbeid van appellant anders door het Uwv is vastgesteld, maakt op zichzelf niet dat de thans te toetsen medische grondslag als onjuist dient te worden aangemerkt. Elke arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is er immers op gericht om de actuele belastbaarheid van een betrokkene vast te stellen, uitgaande van de op het moment van vaststellen aanwezige medische beperkingen. Gelet op de voorhanden zijnde gegevens ziet de Raad geen aanleiding om zich te stellen achter het betoog van appellant dat de ten aanzien van hem aangenomen belastbaarheid ten tijde in dit geding van belang, te weten
14 december 2005, onzorgvuldig of onjuist is vastgesteld. Waar uit de aan het nieuwe besluit ten grondslag liggende rapportages evident blijkt van overleg tussen de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts en deze rapportages ook overigens blijkt gene van een voldoende mate van motivering kan het bezwaar van appellant naar het oordeel van de Raad niet slagen, zodat het nieuwe besluit in rechte stand houdt.
Op grond van bovenstaande overwegingen is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd en het beroep tegen het nieuwe besluit ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in
het openbaar op 4 maart 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) S. Sweep.
GdJ