ECLI:NL:CRVB:2008:BC5914
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2005, waarin de rechtbank het bestreden besluit van het Uwv heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen heeft gehandhaafd. Appellante, die zich op 17 februari 2003 ziek meldde in verband met surmenage, heeft na haar uitval operaties ondergaan. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldigheid had betracht bij de voorbereiding van het bestreden besluit, maar dat de medische grondslag niet voldoende was onderbouwd. Appellante betwistte de juistheid van de WAO-schatting en voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was verricht, onder andere omdat de verzekeringsarts zich had gebaseerd op een dossierstuk dat betrekking had op een andere persoon.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de medische situatie van appellante op het moment van het onderzoek op 6 april 2004 zodanig verbeterd was dat zij niet langer als volledig arbeidsongeschikt kon worden beschouwd. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende inzichtelijk had gemaakt hoe de medische situatie van appellante was veranderd in de periode tussen 16 februari 2004 en 6 april 2004. De Raad vond geen aanwijzingen voor een persoonsverwisseling en oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek bij arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan de proceskostenveroordeling, wat betekent dat appellante de kosten van het hoger beroep zelf moet dragen.