ECLI:NL:CRVB:2008:BC5893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de aanvullende beurs en de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) dat hem geen tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage was toegekend per 1 oktober 2005. Hij stelde dat het onredelijk was dat hij zelf het lesgeld voor het schooljaar 2005-2006 moest betalen, omdat zijn ouders, gezien hun inkomen, geen recht hadden op een tegemoetkoming op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten (Wtos) en hij zelf geen recht had op een tegemoetkoming op basis van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000). De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en het onderzoek ter zitting vond plaats op 18 januari 2008. Appellant was vertegenwoordigd door zijn vader, terwijl de IB-Groep werd vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber.
De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het bezwaarschrift van appellant, voor zover gericht tegen het besluit van 10 juni 2005, niet-ontvankelijk was. De Raad zag geen aanleiding om het beleid van de IB-Groep te beoordelen, omdat appellant niet onder dat beleid viel. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de IB-Groep appellant terecht geen tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage had toegekend, omdat zijn ouders in beginsel aanspraak konden maken op een tegemoetkoming op basis van de Wtos. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot toepassing van de hardheidsclausule.
De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter J. Janssen en de leden G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen betrokken waren. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2008, in aanwezigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger.