ECLI:NL:CRVB:2008:BC5882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3549 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 februari 2008 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 05-3549 WAO. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 16 december 2003, waarbij haar WAO-uitkering per 6 mei 2003 was ingetrokken. De Raad heeft het procesverloop besproken, waarbij appellante niet aanwezig was tijdens de zittingen, maar vertegenwoordigd werd door haar advocaat, mr. R.Th. Bocxe. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F.A. Put.

De Raad heeft overwogen dat het Uwv in zijn rapporten voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Appellante had aangevoerd dat haar beperkingen ernstiger waren dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was verwoord en dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat haar mictieproblemen verholpen waren door de aanwezigheid van een schoon toilet. Ook stelde zij dat haar lage bloeddruk niet in de beoordeling was meegenomen.

De Raad heeft geconcludeerd dat de bezwaararbeidsdeskundigen van het Uwv afdoende hebben aangetoond dat de medische beoordeling van appellante correct was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet ter discussie stond. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de bevindingen van de artsen van het Uwv te betwijfelen en heeft de grieven van appellante verworpen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger.

Uitspraak

05/3549 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2005, 04/452 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 29 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.Th. Bocxe, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2007. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F.A. Put.
Na de behandeling ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen en over een bepaald aspect het Uwv om een toelichting te vragen.
Het onderzoek is voortgezet ter zitting van de Raad op 18 januari 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was wederom vertegenwoordigd door mr. Put.
II. OVERWEGINGEN
Het beroep is gericht tegen het besluit van 16 december 2003 waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) genomen besluit van 11 maart 2003. Daarbij is de WAO-uitkering van appellante per 6 mei 2003 ingetrokken, onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat zij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De arts van het Uwv heeft op basis van zijn bevindingen uit het onderzoek geconcludeerd dat appellante is uitgevallen met klachten van depressieve aard, welke niet meer aanwezig waren ten tijde van zijn onderzoek op
17 januari 2003. De beperkingen van appellante zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 februari 2003. Er zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van reiken, tillen en dragen, lopen, traplopen, staan en gebogen werken. De verzekeringsarts heeft tevens als specifieke voorwaarde aangegeven dat er altijd een schoon toilet aanwezig dient te zijn, zodat appellante zich daar kan katheteriseren.
In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts het dossier van appellante bestudeerd en recente informatie van de haar behandelende neurologen dr. L. Bernasconi en
dr. S. Bernasconi Coduri opgevraagd en verkregen. Hij beschikte ook over de informatie van de neuroloog R.S.H.M. Beijersbergen en neuropsycholoog/GZ-psycholoog R. Heijt, verkregen uit onderzoek van appellante in maart 2003 respectievelijk april 2003. Op basis van de beschikbare gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts appellante minder beperkt geacht ten aanzien van het gebruik van de handen en de armen en zwaarder beperkt ten aanzien van lopen en staan. Appellante is geschikt voor voornamelijk zittend werk en in die zin heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML aangepast. De grief dat appellante niet is onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Evenmin treft doel de grief dat haar psychische klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen niet juist zijn beoordeeld, omdat appellante deze grief niet heeft onderbouwd met medische stukken, terwijl uit het - door de bezwaarverzekeringsarts meegewogen - rapport van Heijt naar voren komt dat er behoudens een geagiteerd depressief stemmingsbeeld geen aanwijzingen zijn voor een psychopathologisch beeld.
Ten aanzien van de klachten als gevolg van het postwhiplash syndroom heeft de rechtbank het aannemelijk geacht dat appellante vanaf november 2001, het tijdstip waarop zij als croupier in een casino werkzaam was, geen beperkingen ondervond van het geheugen en het concentratievermogen.
De rechtbank heeft appellante evenmin kunnen volgen in haar betoog dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met de toegenomen beperkingen als gevolg van de bij appellante vastgestelde ziekte multiple sclerose. De bezwaarverzekeringsarts heeft immers de van de behandelend neurologen verkregen informatie betrokken bij zijn onderzoek en heeft naar aanleiding hiervan de FML aangepast. Voorts heeft appellante geen medische informatie overgelegd die verdergaande beperkingen, waaronder een urenbeperking, aannemelijk maken.
In hoger beroep heeft appellante haar stelling herhaald dat haar beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid ernstiger zijn dan in de (aangepaste) FML is verwoord. Voorts wijst zij er op dat zij in de periode vanaf november 2001 geen werkzaamheden als croupier heeft verricht, zodat de daarop gebaseerde conclusie van de rechtbank over haar geheugen en concentratievermogen niet juist is. Verder heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat de aanwezigheid van een schoon toilet haar mictieproblemen opheft. Ten slotte is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op haar stelling dat haar lage bloeddruk tot beperkingen leidt.
In het aanvullend hoger beroepschrift van 13 april 2007 heeft appellante, onder overlegging van rapporten van de Uwv-arts G.W.M. Pegt en van de
Uwv-arbeidsdeskundige M.J.M. Twisker, achtereenvolgens van 12 juli 2005 en van
29 september 2005, en medische informatie van neuroloog dr. B.M.J. Uitdehaag van
10 oktober 2005, betoogd dat het Uwv haar met ingang van 22 januari 2004 volledig arbeidsongeschikt in de zin van de WAO acht en dat zij dat ook al op de datum in geding, 6 mei 2003, was.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad ziet geen reden om de bevindingen van de artsen van het Uwv met betrekking tot de klachten van appellante en de vastgestelde medische beperkingen voor onjuist te houden. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden deze artsen de beschikking over informatie van de behandelende artsen en de Raad is ook anderszins niet tot de conclusie kunnen komen dat deze artsen een onvoldoende zorgvuldig of onvolledig onderzoek hebben verricht naar de belastbaarheid van appellante. De Raad is evenmin tot de conclusie kunnen komen dat met de in bezwaar vastgestelde FML de medische beperkingen van appellante zijn onderschat. In dit oordeel ligt tevens besloten dat de grieven van appellante over de mictieproblemen en de lage bloeddruk niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Met betrekking tot het standpunt van appellante over de werkzaamheden als croupier overweegt de Raad dat hij zich kan vinden in hetgeen het Uwv daarover in het verweerschrift heeft opgemerkt.
Ten aanzien van de in hoger beroep door appellante overgelegde stukken overweegt de Raad dat hij zich aansluit bij hetgeen daarover in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven van 2 mei 2007 gemotiveerd is opgemerkt, namelijk dat het onjuist is uit die stukken te concluderen dat appellante ook op
6 mei 2003 volledig arbeidsongeschikt was.
Ten slotte is de Raad van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundigen van het Uwv in hun rapporten van 2 november 2005, 4 april 2007 en 5 oktober 2007 uiteindelijk afdoende hebben gemotiveerd dat de belasting in de uiteindelijk aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De brief van appellante van 16 oktober 2007 leidt niet tot een ander oordeel.
De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gegeven door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en
J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL