ECLI:NL:CRVB:2008:BC5866

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1227 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de medische grondslag van de WAO-schatting na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 januari 2006, waarin de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van het Uwv heeft onderschreven. Appellante, die als gevolg van een bedrijfsongeval op 6 februari 2003 uitviel voor haar werkzaamheden, betwist de juistheid van de WAO-schatting. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 maart 2008 uitspraak gedaan.

Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is vastgesteld. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde echter na onderzoek dat appellante belastbaar was voor arbeid, mits deze niet te zwaar was voor haar rechterhand en arm. De Raad heeft de door de rechtbank geraadpleegde deskundige, neuroloog J.B.M. Ten Holter, gevolgd in zijn oordeel dat er geen objectieve afwijkingen waren die de beperkingen van appellante konden onderbouwen.

De Raad heeft geen aanwijzingen gevonden om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M. Lochs.

Uitspraak

06/1227 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 januari 2006, 04/999 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Gerards, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij schrijven van 19 november 2007 nog een stuk in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2007. Appellante en haar gemachtigde zijn daarbij niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.A.G. Schoonderbeek.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is op 6 februari 2003 als gevolg van een bedrijfsongeval, waarbij haar rechter- arm gekneusd is geraakt, uitgevallen voor haar werkzaamheden als kussensnijdster, naaister en schoonmaakster. Appellante heeft daarnaast op 17 september 2003 een brandwond op haar rechterhandrug opgelopen.
De voor het Uwv werkzame verzekeringsarts concludeerde na eigen onderzoek, dossieronderzoek en raadpleging van de behandelend neuroloog dr. J.J.W. Prick dat appellante belastbaar te achten was voor arbeid. Appellante is, zo stelde de verzekeringsarts, aangewezen op niet te zwaar rechterhand- en armbelastende werkzaamheden. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (KFML) van 8 december 2003. Nagekomen medische informatie heeft de verzekeringsarts geen aanleiding gegeven een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de belastbaarheid van appellante.
De voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige stelde in zijn rapportage van 12 januari 2004 vast dat er na functieduiding een verlies aan verdiencapaciteit resteerde van 14,14%. Het Uwv heeft appellante daarop bij besluit van 12 januari 2004 medegedeeld dat haar na ommekomst van de wachttijd op 4 februari 2004 geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt toegekend omdat zij in aansluiting op deze periode minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Appellante is onder verwijzing naar verscheidene medische verklaringen in bezwaar gekomen van dat besluit.
Naar aanleiding van dat bezwaar heeft het Uwv de maatman aangepast en is een nieuwe berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid gedaan. Weliswaar is daarbij een aantal andere functies gehanteerd, maar de mate van arbeidsongeschiktheid bleef ongewijzigd.
Het Uwv heeft daarop bij besluit op bezwaar van 9 september 2004, hierna: het bestreden besluit, zijn primair besluit van 12 januari 2004 gehandhaafd.
Appellante is onder verwijzing naar informatie van de curatieve sector in beroep gekomen van het bestreden besluit.
De rechtbank heeft aanleiding gezien neuroloog J.B.M. Ten Holter te raadplegen voor een deskundigenonderzoek. Ten Holter heeft geen objectieve neurologische en niet-neurologische afwijkingen kunnen vaststellen en constateerde dat er een duidelijke discrepantie en inconsistentie bestond tussen de gegevens van het lichamelijk onderzoek en de pijnbelevingen of beperkingen van appellante. Naar de mening van Ten Holter was er sprake was van post traumatische pijnklachten zonder objectieve beperkingen, waardoor er geringe beperkingen van de armfunctie verwacht mochten worden. De deskundige heeft zich kunnen vinden in de belastbaarheid zoals omschreven in de FML en in de voorgehouden functies.
De rechtbank heeft de door haar geraadpleegde deskundige gevolgd in zijn oordeel en heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
Appellante heeft zich niet kunnen vinden in het oordeel van de door de rechtbank geraadpleegde deskundige en betwist de juistheid van de aangevallen uitspraak. Appellante heeft gesteld meer beperkt te zijn ten aanzien van de kracht in haar arm en elleboog en stelde verder ernstiger beperkt te zijn als gevolg van pijnklachten in haar rechterarm, schouderklachten en pijn onder de oksel. Appellante heeft verder opgemerkt een verdikking te hebben onder de oksel. Appellante heeft tot slot aangevoerd dat de geduide functies niet berekend zijn voor haar belastbaarheid.
Het Uwv heeft bij schrijven van 19 november 2007, onder verwijzing naar een arbeidskundige rapportage van 16 november 2007, een nadere toelichting gegeven op de schatting.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad heeft in hetgeen namens appellante is aangevoerd geen aanwijzingen gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad merkt in dit verband op dat de door de rechtbank geraadpleegde neuroloog zich heeft kunnen vinden in het verzekeringsgeneeskundige oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegen en dat hij de belastbaarheid van appellante zoals vastgesteld door de verzekeringsarts in de FML van 8 december 2003 heeft onderschreven. De Raad heeft in de gedingstukken geen aanwijzingen gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de visie van de geraadpleegde neuroloog. De Raad merkt op dat ook de behandelend neuroloog Prick blijkens zijn verklaring van 16 september 2003 bij zijn onderzoek een vrij duidelijke discrepantie tussen anamnese en de meer objectieve bevindingen had vastgesteld. Het door hem verrichte neurologisch onderzoek toonde geen motore uitval, maar wel enige pijninhibitie met daarnaast globale hypaesthesie van de rechterarm zonder anatomische begrenzing. Appellante heeft in hoger beroep geen medische verklaringen in geding gebracht die een ander licht werpen op haar beperkingen.
De Raad is tot slot niet gebleken dat de geduide functies niet berekend zouden zijn voor de belastbaarheid van appellante.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M. Lochs.
HS