ECLI:NL:CRVB:2008:BC5701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/986 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die in 1997 uitviel voor haar werk als verkoopster, ontving aanvankelijk een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Echter, het Uwv trok deze uitkering per 25 april 2004 in, omdat zij volgens hen minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de uitkering terecht had ingetrokken, maar vernietigde het bestreden besluit omdat het Uwv pas na het instellen van beroep voldoende had gemotiveerd waarom de functies die aan de intrekking ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar functionele mogelijkheden niet correct waren vastgesteld en dat zij de in aanmerking genomen functies niet kon vervullen. Ze verwees naar verklaringen van haar behandelaars en eerdere onderzoeken. Het Uwv daarentegen stelde dat de arbeidsbeperkingen van appellante zorgvuldig waren vastgesteld en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, geschikt waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht de functionele mogelijkheden van appellante had bevestigd, gebaseerd op een neuropsychologisch onderzoek en de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts.

De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische aspecten naar voren waren gekomen die een andere beoordeling rechtvaardigden. Ook de arbeidskundige kant van het bestreden besluit werd door de Raad bevestigd, waarbij de functies die aan de intrekking ten grondslag lagen, als geschikt werden beoordeeld. De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

06/986 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 december 2005, 04/2751 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J. Sleegers, advocaat te Someren, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft mr. Sleegers nadere medische stukken ingezonden.
Daarop is door het Uwv gereageerd met een rapport van zijn bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2008, waar voor appellante mr. Sleegers is verschenen en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.J.C. Röttjers.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is in 1997 uitgevallen voor haar werk als verkoopster in een speelgoedwinkel. Per het einde van de wettelijke wachttijd is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 19 maart 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellante met ingang van 25 april 2004 ingetrokken op de grond dat haar arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
Bij besluit van 13 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank is, naar aanleiding van het daartegen door appellante ingestelde beroep, tot het oordeel gekomen dat het Uwv de WAO-uitkering terecht heeft ingetrokken. Omdat het Uwv echter pas nadat beroep was ingesteld voldoende heeft gemotiveerd waarom de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn geacht, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd met de bepaling dat de rechtgevolgen daarvan in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank het Uwv opgedragen het griffierecht en de proceskosten aan appellante te vergoeden.
In hoger beroep heeft appellante, evenals in beroep, aangevoerd dat haar functionele mogelijkheden niet juist zijn vastgesteld en dat zij de in aanmerking genomen functies niet kan vervullen. Zij heeft daartoe verwezen naar de verklaringen van haar behandelaars en naar de uitkomst van diverse (neuropsychologische) onderzoeken, waaronder ook die ten grondslag hebben gelegen aan een eerdere herbeoordeling. Het verbaast haar dat het Uwv, dat haar bij besluit van 16 december 2002 per 20 november 1999 nog 80 tot 100% arbeidsongeschikt heeft geacht, zo kort daarna alsnog tot intrekking van de uitkering is overgegaan. In dit verband heeft zij opgemerkt dat er tussentijds geen enkele verbetering was opgetreden in haar medische situatie.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daartoe is aangevoerd dat aan het bestreden besluit een neuropsychologisch onderzoek, in november 2003 uitgevoerd in opdracht van de verzekeringsarts, ten grondslag ligt. Met alle arbeids-beperkingen van appellante die bij dit onderzoek - specifieker dan voorheen - zijn vastgesteld is rekening gehouden bij het selecteren van de functies die appellante geacht wordt nog te kunnen vervullen. Daarbij heeft het Uwv erop gewezen dat de functies die bij de herbeoordeling per 20 november 1999 ongeschikt zijn bevonden geheel andere functies zijn dan die ten grondslag liggen aan het thans bestreden besluit.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante - zoals deze naar diens opvatting op de datum in geding objectief medisch aanwezig waren - voor juist heeft gehouden. De Raad neemt daartoe in aanmerking dat appellante persoonlijk is onderzocht door de verzekeringsarts in oktober 2003 en dat deze, gelet op haar klachten, een neuropsychologisch onderzoek heeft laten uitvoeren door de neuropsycholoog R.N.D. Deltrap-Janssen, verbonden aan Argonaut B.V. Deze psycholoog acht appellante beperkt ten aanzien van herinneren, tempo van handelen en energetische volhoudtijd. In verband hiermee heeft zij diverse voorwaarden geformuleerd waaraan bij het functioneren in arbeid moet worden voldaan, zoals een werksituatie zonder hoog werktempo en zonder veelvuldige storingen, onderbrekingen of deadlines. Alle door haar genoemde voorwaarden zijn vervolgens door de verzekeringsarts vermeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In verband met de nekklachten van appellante zijn daarin tevens beperkingen opgenomen ten aanzien van frequent reiken, tillen, duwen en trekken en het gebruiken van de nek. De bezwaarverzekeringsarts - die het dossier heeft bestudeerd en de hoorzitting heeft bijgewoond - heeft geconcludeerd dat de arbeidsbeperkingen zorgvuldig en correct in de FML zijn weergegeven. Naar aanleiding van de stukken die appellante in hoger beroep heeft nagezonden, te weten een aanvraag voor een radiologisch onderzoek, een verklaring van haar chiropractor en informatie van haar fysiotherapeut, alle van begin 2007, is de Raad niet tot de overtuiging kunnen komen dat het Uwv meer beperkingen voor appellante had moeten aannemen, nu hieruit geen nieuwe medische aspecten met betrekking tot de datum in geding naar voren zijn gekomen.
Ook ten aanzien van de arbeidskundige kant van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat de rechtbank tot de juiste conclusie is gekomen, waarbij de Raad verwijst naar de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundigen van 11 augustus 2004 en 13 september 2005. Hieruit volgt dat aan het bestreden besluit de functies medewerker huishoudelijke dienst (Sbc-code 111333), medewerker garagebedrijf, parkeerwachter en projectmedewerker (Sbc-code 342022), alsmede medewerker cleanroom (Sbc-code 271130) ten grondslag zijn gelegd. Uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid van appellante en de met betrekking tot de functies gestelde vereisten, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om deze functies ongeschikt te achten. Daartoe neemt de Raad in overweging dat de functies geen bijzondere nekbelasting kennen en geen hoge eisen stellen aan snelheid van werken, aanpassingsvermogen of het bestand zijn tegen afbreukrisico. Anders dan appellante heeft verondersteld, betreft het niet alleen wat de beoordelingsdatum betreft, maar ook aangaande de belasting andere functies dan die bij de eerdere herbeoordeling zijn afgevallen.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
MH