ECLI:NL:CRVB:2008:BC5679

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7004 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing arbeidsverplichtingen op basis van zorgtaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 oktober 2006, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch ongegrond was verklaard. Het College had in 2005 geweigerd appellant geheel te ontheffen van zijn arbeidsverplichtingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De weigering was gebaseerd op een advies van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die appellant arbeidsgeschikt achtten voor 4 uur per dag, met een maximum van 20 uur per week.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met zijn zorgtaken voor zijn kinderen, die problemen ondervonden. Hij stelde dat hij al zijn tijd en aandacht aan zijn kinderen moest besteden om te voorkomen dat zij zouden ontsporen, en dat hij om die reden niet in staat was om 20 uur per week te werken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het College op goede gronden had besloten om appellant niet geheel te ontheffen van zijn arbeidsverplichtingen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er een voldoende zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek was verricht door WOSM, en dat appellant onvoldoende concrete feiten en objectieve gegevens had aangedragen om zijn stelling te onderbouwen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Th.C. van Sloten als voorzitter en C. van Viegen en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van griffier R. Zijmers.

Uitspraak

06/7004 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 oktober 2006, 06/1094 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 8 januari 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft het College met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) geweigerd appellant geheel te ontheffen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. Dit besluit is gebaseerd op een advies van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, verbonden aan het bureau WOSM. De verzekeringsarts heeft appellant, rekening houdende met de bij hem bestaande lichamelijke en psychische beperkingen, arbeidsgeschikt geacht voor 4 uur per dag met een maximum van 20 uur per week.
Bij besluit van 10 januari 2006 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 januari 2006 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat zijn kinderen, waarvoor hij zorg draagt, problemen ondervinden. Daarbij heeft appellant gesteld dat hij al zijn tijd en aandacht aan zijn kinderen dient te besteden omdat zij anders zullen ontsporen. Appellant acht zich om die reden niet in staat om 20 uur per week arbeid te verrichten. Er is naar het oordeel van appellant voorts sprake van een onzorgvuldig onderzoek naar zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het College op goede gronden geen aanleiding heeft gezien om appellant geheel te ontheffen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB.
In de eerste plaats is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat aan de beluitvoming een voldoende zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek, verricht door WOSM, ten grondslag ligt. Het College mocht op de bevindingen van dat onderzoek afgaan. Appellant heeft daartegenover onvoldoende gesteld.
Met betrekking tot de door apppellant gestelde zorgtaken heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiser en verweerder moet worden gelezen appellant respectievelijk het College:
` ‘Verder bestaan evenmin aanknopingspunten te oordelen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers zorgtaken. Uit de gedingstukken volgt immers dat eisers kinderen, [namen kinderen], ouder zijn dan 12 jaar en dat zij zelfstandig schoolgaand zijn. Voorts blijkt uit de stukken dat eisers zus zelfstandig woont. Blijkens het bestreden besluit wordt van eiser slechts verwacht dat hij voor 20 uur per week (parttime) arbeid verricht. Verder wordt eiser gelet op de functionele mogelijkhedenlijst niet in staat geacht ’s avonds en ’s nachts te werken. Zodoende is eiser voldoende in de gelegenheid op regelmatige basis thuis zorgtaken te verlenen ten aanzien van zijn zus en zijn kinderen, wanneer laatstgenoemden niet op school zijn. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het belang van arbeidsinschakeling en de invulling van eisers zorgplicht voldoende heeft afgewogen.’
De Raad kan zich geheel vinden in dit oordeel en in de overwegingen waarop dit oordeel rust. Dat appellant in verband met de door hem gestelde problemen van de kinderen en de daarmee in verband staande zorgtaken buiten staat zou zijn invulling te geven aan de aan hem opgelegde arbeidsverplichting, is ook in hoger beroep niet voldoende - aan de hand van concrete feiten en objectieve gegevens - door hem aangetoond.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en C. van Viegen en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Zijmers als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) R. Zijmers.
RB1802