ECLI:NL:CRVB:2008:BC5666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-630 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van medische beperkingen en bijzondere belasting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2005, waarin het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had geweigerd om aan appellante per 23 februari 2005 een uitkering op basis van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 februari 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellante, vertegenwoordigd door mr. L. de Groot van Arag Rechtsbijstand, heeft in hoger beroep gesteld dat de door het Uwv geselecteerde functies een bijzondere belasting met zich meebrengen, die de belasting in het dagelijks leven overstijgt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische beperkingen van appellante correct hebben vastgesteld en dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor de geselecteerde functies.

De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en verwees naar eerdere uitspraken waarin het begrip 'bijzondere belasting' werd besproken. De Raad concludeerde dat de belastbaarheid van appellante niet werd overschreden door de functies die het Uwv had geselecteerd. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen, en de Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

06/630 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante]l (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2005, 05/2498 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. de Groot, werkzaam bij Arag Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarop volgend nog een nadere reactie op het beroepschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2007. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven.
Bij besluit van 31 mei 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 januari 2005 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv geweigerd aan appellante per 23 februari (de Raad begrijpt:) 2005 een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat appellante met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
De Raad kan de rechtbank volgen in haar oordeel dat op grond van de stukken kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De Raad neemt in aanmerking dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van appellantes whiplash klachten ten gevolge van een aanrijding en met deze klachten ook rekening hebben gehouden bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van appellante.
Voorts heeft appellante ook in hoger beroep geen informatie overlegd die de Raad aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen inzake haar belastbaarheid op de datum in geding 23 februari 2005.
In hoger beroep is van de zijde van appellante ingebracht dat in de geduide functies melding gemaakt wordt van een bijzondere belasting hetgeen volgens appellante wil zeggen dat deze functies een belasting kennen welke de belasting in het dagelijks leven te boven gaat. Nu de belastbaarheid in de functies de normaalwaarde overtreft en aldus haar belastbaarheid te boven gaat dient deze overschrijding van haar beperkingen door het Uwv nader te worden gemotiveerd.
Ten aanzien van dit punt volstaat de Raad te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 februari 2008 (LJN: BC3237), waarin de Raad zijn oordeel over het begrip “bijzondere belasting” binnen het CBBS heeft neergelegd, welke er in het kort op neerkomt dat dit begrip niet per definitie inhoudt dat de normaalwaarde of de anderszins door de verzekeringsarts aangegeven waarde met betrekking tot iemands belastbaarheid (mogelijk) wordt overschreden.
Uit het vorengemelde vloeit voort dat de Raad van oordeel is dat appellante met inachtneming van de door de (bezwaar)verzekeringsartsen aangenomen beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
Het hoger beroep slaagt niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.R.H. van Roekel.
JL