ECLI:NL:CRVB:2008:BC5661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6206 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstand naar de norm voor een alleenstaande in het kader van de WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf, dat appellant bijstand had toegekend op basis van de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar. Appellant stelde dat hij als alleenstaande ouder moest worden aangemerkt, omdat hij zorg droeg voor zijn minderjarige dochter, die op dat moment in Thailand woonde.

De Raad heeft vastgesteld dat de dochter van appellant ten tijde van de beoordeling niet in Nederland woonde en dat appellant niet de volledige zorg voor haar had. De Raad concludeerde dat het College terecht had geoordeeld dat appellant als alleenstaande moest worden aangemerkt en niet als alleenstaande ouder. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder iemand als alleenstaande ouder kan worden aangemerkt volgens de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij de feitelijke zorg voor het kind en de woonplaats van het kind cruciaal zijn voor de beoordeling van de bijstandsnorm.

Uitspraak

06/6206 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 oktober 2006, 06/238 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2008. Appellant is verschenen. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Het College heeft bij besluit van 14 september 2005 aan appellant met ingang van 10 augustus 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar.
Bij besluit van 21 december 2005 is het door appellant gemaakte bezwaar tegen de door het College toegepaste norm ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 21 december 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daartoe heeft hij - samengevat - aangevoerd dat hij vanwege de (gewenste) zorg voor een minderjarig kind niet als alleenstaande maar als alleenstaande ouder moet worden aangemerkt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 4 van de WWB luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
b. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander (…)
(…)
d. kind: het in Nederland woonachtige eigen of stiefkind;
e. ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken.”.
Uit de stukken blijkt dat uit de relatie van appellant en [betrokkene] op [in 2002 een dochter] is geboren. Vaststaat dat [de dochter] ten tijde in geding bij haar moeder in Thailand woonachtig was en door haar werd verzorgd.
Uit het samenstel van bovenvermelde onderdelen van artikel 4 van de WWB volgt dat het College zich, onder de gegeven omstandigheden, terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant ten tijde in geding voor de toepassing van de WWB niet als alleenstaande ouder maar als alleenstaande was aan te merken. Immers ten tijde hier van belang woonde [de dochter] niet in Nederland en had appellant niet feitelijk, laat staan de volledige zorg voor haar. Dat appellant ten aanzien van [de dochter] onderhoudsplichtig is en een financiële bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud wenst te leveren, doet aan het voorgaande niet af.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en R.H.M. Roelofs en L.F.M. Verhey als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Pijper.
RB1802