ECLI:NL:CRVB:2008:BC5628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Afzien van postuum toekennen AOW-uitkering met terugwerkende kracht en gebruikmaken van wettelijke bevoegdheid ambtshalve AOW toe te kennen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 19 december 2005 een beslissing heeft genomen in een geschil met de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een AOW-uitkering. Appellante betoogt dat haar recht op AOW ten onrechte is beperkt tot de duur van het jaar voorafgaand aan de aanvraag. Ze stelt dat er sprake is van een bijzonder geval, omdat betrokkene, die op 1 september 1995 65 jaar werd, door psychische klachten niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. Appellante heeft een verklaring van de huisarts overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt.
De Svb heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het beleid voorschrijft dat postume aanvragen nooit tot bijzondere hardheid kunnen leiden, omdat het belang van de gerechtigde zelf niet meer in geding is. De Svb heeft geprobeerd contact op te nemen met betrokkene, maar zonder succes. Pas na het overlijden van betrokkene op 20 september 2004 heeft appellante de aanvraag ingediend, maar de Svb heeft de AOW-uitkering met terugwerkende kracht tot oktober 2003 toegekend, wat in lijn is met hun beleid dat een maximale terugwerkende kracht van één jaar hanteert.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb niet gehouden was om de AOW-uitkering ambtshalve toe te kennen, omdat er geen uitkeringsrelatie met betrokkene bestond en er geen relevante gegevens voorhanden waren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de Svb voldoende heeft gedaan om contact met betrokkene te leggen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen, en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.