ECLI:NL:CRVB:2008:BC5598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2429 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en arbeidskundige onderbouwing in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 maart 2006, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 februari 2008 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H. Koelewijn, heeft betoogd dat de herziening van zijn uitkering onterecht was, omdat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant had herzien van 25-35% naar 35-45% per 11 juli 2005. Dit oordeel was gebaseerd op de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen, die de medische situatie van appellant hadden beoordeeld.

De Raad heeft in zijn overwegingen de medische en arbeidskundige aspecten van de zaak grondig onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan had informatie van verschillende zorgverleners meegewogen en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op relevante punten aangescherpt. De Raad concludeert dat de medische grondslag van het bestreden besluit goed onderbouwd is en dat er geen reden is om de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen te betwijfelen. Appellant had aangevoerd dat zijn vermoeidheidsklachten en de verhoogde bloedsuikerwaarde aanleiding hadden moeten geven voor een urenbeperking, maar de Raad vond onvoldoende aanknopingspunten om deze stelling te volgen.

Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft de bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars voldoende gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn voor appellant. De Raad oordeelt dat de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellant. De Raad vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen ervan in stand, omdat het Uwv in hoger beroep een deugdelijke onderbouwing heeft gegeven. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en moet het Uwv het griffierecht van € 142,-- vergoeden.

Uitspraak

06/2429 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 maart 2006, 05/5609 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarop bij brief van 12 september 2006 namens appellant is gereageerd. Het Uwv heeft vervolgens een reactie ingezonden, waarop van de zijde van appellant bij brief van 14 november 2006 is gereageerd.
Bij brief van 2 november 2007 heeft het Uwv een vraag van de Raad beantwoord.
Bij faxbericht van 8 januari 2008 zijn door de opvolgend gemachtigde van appellant, mr. L.N. Smallegange, advocaat te Woerden, aanvullende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2008, waar appellant met zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
II. OVERWEGINGEN
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het Uwv terecht en op goede gronden de naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% berekende uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 11 juli 2005 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Zij heeft daartoe de juistheid onderschreven van het aan het bestreden besluit van 1 juli 2005 ten grondslag liggende standpunt dat appellant, uitgaande van de ten aanzien van hem vastgestelde beperkingen, per 11 juli 2005 in staat was met de hem voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit ongeveer 39% bedraagt.
De gronden in hoger beroep richten zich tegen de vastgestelde beperkingen op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Appellant is - kort samengevat - van mening dat hij meer beperkt is dan is aangenomen en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Ter ondersteuning hiervan is gewezen op de overgelegde informatie van de behandelend internist dr. A.H.M. Smelt. In het faxbericht van 2 januari 2008 heeft internist Smelt vermoeidheidsklachten bij appellant gediagnosticeerd, welke deels veroorzaakt worden door de zeer matige spierconditie bij premature atherosclerose en deels door de matig gereguleerde diabetes. Appellant heeft gesteld dat deze diagnose, alsook de verhoogde bloedsuikerwaarde, aanleiding had moeten geven voor een urenbeperking. Ten slotte is de geschiktheid van de geduide functies bestreden en is aangevoerd dat de FML op een aantal aspecten niet juist is ingevuld.
De Raad overweegt als volgt.
Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling ziet de Raad evenals de rechtbank geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan informatie van de fysiotherapeut, huisarts en de behandelend internist Smelt heeft meegewogen en in beroep de FML op een aantal aspecten heeft aangescherpt. In hoger beroep is de FML door de bezwaarverzekeringsarts Tan bezien op de zich in toelichtingen voorkomende beperkingen. Naar het oordeel van de Raad is door genoemde bezwaarverzekeringsarts afdoende gemotiveerd waarom zij geen aanleiding heeft gevonden om meer beperkingen aan te nemen dan de in de FML vastgestelde beperkingen. In hetgeen namens appellant ter zitting is aangevoerd met betrekking tot een urenbeperking ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen voor onjuist te houden. In dit verband merkt de Raad op dat Tan blijkens haar rapportage van 18 april 2005 bekend was met de verhoogde bloedsuikerwaarde bij appellant. Vastgesteld kan worden dat de medische grondslag van het bestreden besluit op goede gronden berust.
Voor wat betreft het arbeidskundige gedeelte van de schatting, stelt de Raad vast dat een deugdelijke toelichting en motivering waarom de geduide functies passend zijn voor appellant, in aanvulling op de eerdere arbeidskundige rapportages, in hoger beroep is gegeven door de bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars. Naar het oordeel van de Raad is in deze rapportage van genoemde bezwaararbeidsdeskundige voldoende rekening gehouden met alle zich in toelichtingen voordoende beperkingen en is voorts wat betreft de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de geduide functies uiteindelijk voldoende toegelicht waarom de betreffende functies toch als voor appellant passend kunnen worden aangemerkt. Ten aanzien van appellants beroepsgrond betreffende correcte invulling van de FML, is ter zitting door het Uwv erkend dat de FML in de toelichting een verhulde beperking bevat. De Raad stelt evenwel vast dat dit geen consequenties heeft voor de schatting. De bezwaararbeidsdeskundige heeft het aspect zitten voor zover dit een mogelijke overschrijding in de belastbaarheid in een van de geduide functies zou kunnen doen opleveren genoegzaam toegelicht, ook wat betreft de verborgen beperking.
De Raad concludeert op basis van het hiervoor overwogene dat, nu eerst in hoger beroep het bestreden besluit is voorzien van een deugdelijke onderbouwing, het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand kunnen worden gelaten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden terzake van aan appellant verleende rechtsbijstand begroot op € 644,-- in beroep en eveneens € 644,-- in hoger beroep, in totaal derhalve € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
HS